ENDURING FREEDOM

(KDC-10 QATAR)

 

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

QATAR

ENDURING FREEDOM (KDC-10)

Duur: 3 april 2002 – 26 juni 2002
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Luchtmacht
Aantal militairen:
Dodelijke slachtoffers: geen

Achtergronden:

De terroristische aanslagen in de Verenigde Staten (VS) van 11 september 2001 werden door de internationale gemeenschap beschouwd als een gewapende aanval waartegen, op grond van artikel 51 van het VN-Handvest, de VS het recht op zelfverdediging toekwam. De VN-Veiligheidsraad bevestigde dit in resolutie 1368 (d.d. 12 september 2001). Ook het besluit van de Noord Atlantische Raad van de NAVO (12 september 2001) om artikel 5 van het Verdrag van Washington van toepassing te verklaren, vloeide voort uit datzelfde uitgangspunt. Na de aanslagen van 11 september 2001 werden de aanwijzingen steeds sterker dat Al Qa’ida hiervoor verantwoordelijk was. Nadat de Taliban in Afghanistan (die steun verleende aan Al Qa’ida in Afghanistan in de vorm van trainingskampen) wederom niet was ingegaan op de eisen zoals deze waren vastgelegd in VN Veiligheidsraad resoluties 1368 en 1373 (d.d. 28 september 2001) initieerden de VS Operatie Enduring Freedom. Deze operatie, waarbij een groot aantal landen zich aansloot, richt zich tegen militaire installaties van de Taliban en trainingskampen van Al Qa’ida in Afghanistan. Nederland verklaarde, op verzoek van de VS, bereid te zijn militaire bijdragen te willen leveren aan deze operatie. Na de veroordeling van de internationale gemeenschap van de aanslagen van 11 september 2001 en nadat Al Qa’ida niet was ingegaan op de eisen van de VS, was militaire actie, gegeven de omstandigheden, het meest aangewezen middel om Al Qa’ida en de Taliban te bestrijden. Op grond van deze overweging besloot Nederland met militaire middelen deel te nemen aan OEF. Desondanks was het voor Nederland belangrijk dat naast militaire acties, de aan OEF gerelateerde strijd tegen het internationale terrorisme, ook op andere fronten werd gestreden. Om die reden maakte Nederland er zich in internationaal verband sterk voor dat ook andere middelen werden ingezet, zoals het tegengaan van de financiering van terrorisme, de preventie, opsporing en bestraffing van terrorisme en deintensivering van de samenwerking tussen de diverse betrokken instanties.

Mandaat

De rechtsgrond voor de Nederlandse bijdrage aan OEF was artikel 51 van het VN-Handvest. De terroristische aanslagen in de VS van 11 september 2001 werden door de internationale gemeenschap beschouwd als een gewapende aanval waartegen, op grond van artikel 51 van het VN-Handvest, de VS het recht op zelfverdediging toekwam. Dit inherent right of selfdefence werd bevestigd in VN-resolutie 1368 (d.d. 12 september 2001) en door de gehele wereldgemeenschap erkend. Ook het besluit van de Noord Atlantische Raad van 12 september 2001 om artikel 5 van het Verdrag van Washington (NAVO-verdrag) van toepassing te verklaren, vloeide voort uit datzelfde uitgangspunt.


Geschiktheid en beschikbaarheid

Reeds bij het begin van OEF had Nederland een inventarisatie gemaakt van de geschikte en beschikbare Nederlandse militaire eenheden. Bij deze inventarisatie speelden de aard en duur van de mogelijke inzet en de operationele gereedheid van de eenheden een rol. Aan de VS is vervolgens een indicatie geven van de eenheden die Nederland mogelijk ter beschikking wilde stellen voor OEF. De eenheden die Nederland ter beschikking stelde voor OEF konden goed worden ingepast in de internationale verbanden waarbinnen werd geopereerd. Hierbij bleken de opgebouwde samenwerkingsver-banden die de krijgsmachtdelen in de loop der jaren hadden opgebouwd zeer nuttig te zijn. Over het algemeen konden de eenheden goed worden ingepast in de Command & Control structuur en sloten de door de Nederlandse eenheden toegepaste procedures (veelal NAVO- procedures) goed aan bij die van de andere coalitiepartners. De opgedragen taken konden, met het moderne materieel, goed opgeleide en gedegen voorbereid personeel, goed worden uitgevoerd.

De Nederlandse deelname aan de missie

In de brief van 9 november 2001 meldde de regering dat de eenheden in principe voor een periode van twaalf maanden beschikbaar zouden worden gesteld. Echter, de feitelijke uitzendtermijn van eenheden verschilde per deeloperatie.
Bij de stationering van het KDC-10 detachement in Qatar werd aanvankelijk uitgegaan van een plaatsingsduur van 12 maanden. Aangezien later duidelijk werd dat de KDC-10 ook de Nederlandse F-16 jachtvliegtuigen zou moeten ondersteunen in Manas, werd deze missie eerder beëindigd. Het KDC-10 tankervliegtuig was onderdeel van de Amerikaanse 379 Air Expeditionary Wing en had als basis de luchthaven Al Udeid.

Bron: Ministerie van Defensie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deelnemende landen: 7
             
 
Australië
 
Denemarken
 
Italië
 
Nederland
 
Noorwegen
 
Spanje
 
                       
 
Verenigde Staten