VERENIGDE ARABISCHE
EMIRATEN (ARABISCHE GOLF)
ENDURING FREEDOM
(MPA-DETACHEMENT)
Duur: april 2002 –
25 juni 2003
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Marine
Aantal militairen: onbekend
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden:
De terroristische aanslagen
in de Verenigde Staten (VS) van 11 september 2001 werden door
de internationale gemeenschap beschouwd als een gewapende aanval
waartegen, op grond van artikel 51 van het VN-Handvest, de VS
het recht op zelfverdediging toekwam. De VN-Veiligheidsraad bevestigde
dit in resolutie 1368 (d.d. 12 september 2001). Ook het besluit
van de Noord Atlantische Raad van de NAVO (12 september 2001)
om artikel 5 van het Verdrag van Washington van toepassing te
verklaren, vloeide voort uit datzelfde uitgangspunt. Na de aanslagen
van 11 september 2001 werden de aanwijzingen steeds sterker dat
Al Qa’ida hiervoor verantwoordelijk was. Nadat de Taliban
in Afghanistan (die steun verleende aan Al Qa’ida in Afghanistan
in de vorm van trainingskampen) wederom niet was ingegaan op de
eisen zoals deze waren vastgelegd in VN Veiligheidsraad resoluties
1368 en 1373 (d.d. 28 september 2001) initieerden de VS Operatie
Enduring Freedom. Deze operatie, waarbij een groot aantal landen
zich aansloot, richt zich tegen militaire installaties van de
Taliban en trainingskampen van Al Qa’ida in Afghanistan.
Nederland verklaarde, op verzoek van de VS, bereid te zijn militaire
bijdragen te willen leveren aan deze operatie. Na de veroordeling
van de internationale gemeenschap van de aanslagen van 11 september
2001 en nadat Al Qa’ida niet was ingegaan op de eisen van
de VS, was militaire actie, gegeven de omstandigheden, het meest
aangewezen middel om Al Qa’ida en de Taliban te bestrijden.
Op grond van deze overweging besloot Nederland met militaire middelen
deel te nemen aan OEF. Desondanks was het voor Nederland belangrijk
dat naast militaire acties, de aan OEF gerelateerde strijd tegen
het internationale terrorisme, ook op andere fronten werd gestreden.
Om die reden maakte Nederland er zich in internationaal verband
sterk voor dat ook andere middelen werden ingezet, zoals het tegengaan
van de financiering van terrorisme, de preventie, opsporing en
bestraffing van terrorisme en deintensivering van de samenwerking
tussen de diverse betrokken instanties.
Mandaat
De rechtsgrond voor
de Nederlandse bijdrage aan OEF was artikel 51 van het VN-Handvest.
De terroristische aanslagen in de VS van 11 september 2001 werden
door de internationale gemeenschap beschouwd als een gewapende
aanval waartegen, op grond van artikel 51 van het VN-Handvest,
de VS het recht op zelfverdediging toekwam. Dit inherent right
of selfdefence werd bevestigd in VN-resolutie 1368 (d.d. 12 september
2001) en door de gehele wereldgemeenschap erkend. Ook het besluit
van de Noord Atlantische Raad van 12 september 2001 om artikel
5 van het Verdrag van Washington (NAVO-verdrag) van toepassing
te verklaren, vloeide voort uit datzelfde uitgangspunt.
Geschiktheid en beschikbaarheid
Reeds bij het begin
van OEF had Nederland een inventarisatie gemaakt van de geschikte
en beschikbare Nederlandse militaire eenheden. Bij deze inventarisatie
speelden de aard en duur van de mogelijke inzet en de operationele
gereedheid van de eenheden een rol. Aan de VS is vervolgens een
indicatie geven van de eenheden die Nederland mogelijk ter beschikking
wilde stellen voor OEF. De eenheden die Nederland ter beschikking
stelde voor OEF konden goed worden ingepast in de internationale
verbanden waarbinnen werd geopereerd. Hierbij bleken de opgebouwde
samenwerkingsver-banden die de krijgsmachtdelen in de loop der
jaren hadden opgebouwd zeer nuttig te zijn. Over het algemeen
konden de eenheden goed worden ingepast in de Command & Control
structuur en sloten de door de Nederlandse eenheden toegepaste
procedures (veelal NAVO- procedures) goed aan bij die van de andere
coalitiepartners. De opgedragen taken konden, met het moderne
materieel, goed opgeleide en gedegen voorbereid personeel, goed
worden uitgevoerd.
De Nederlandse
deelname aan de missie
In hun initiële
verzoek ter ondersteuning van OEF hadden de VS aangegeven ook
behoefte te hebben aan maritieme patrouillevliegtuigen (MPA) voor
het uitvoeren van waarnemingen en inlichtingenverzameling in het
verantwoordelijkheids-gebied van USCENTCOM. In de periode 1 juli
2002 tot 1 juli 2003 heeft een MPA-detachement geopereerd vanuit
de Verenigde Arabische Emiraten (VAE). De vliegoperaties werden
uitgevoerd in het verantwoordelijkheidsgebied van USCENTCOM ten
behoeve van OEF. De voorbereidingen voor de uitzending van het
MPA-detachement begonnen reeds in december 2001. Tijdens de voorbereiding
op de uitzending was het in eerste instantie niet bekend vanaf
welke basis het detachement zou gaan opereren. In de periode voorafgaande
aan de uitzending werd een inventarisatie gemaakt van mogelijke
vliegvelden. De beschikbare faciliteiten op deze vliegvelden varieerden
van geheel toegerust tot uitsluitend start- en landingsbaan. In
totaal zijn 13 detachementen, elk voor een periode van circa 30
dagen uitgezonden geweest. In maart 2002 werd pas duidelijk dat
het detachement zou gaan opereren vanaf een vliegveld in de VAE.
Nadat vervolgens in april 2002 toestemming was verleend voor stationering
in de VAE, werden nadere verkenningen en voorbereidingen getroffen.
De keuze om vanaf de VAE te opereren werd vooral bepaald door
de korte afstand ten opzichte van het operatiegebied, de aanwezige
faciliteiten, het gegeven dat Canada met hetzelfde type vliegtuig
al vanaf deze locatie opereerde en de bestaande maritieme samenwerking
tussen Nederland en de VAE. Op 29 juni arriveerde het eerste detachement
in de VAE en op 1 juli 2002 vond de eerste operationele vlucht
plaats. Aanvankelijk werden door het MPA-detachement Intelligence,
Surveillance and Reconnaissance (ISR)-missies uitgevoerd boven
de Golf van Oman, de Noord Arabische Zee en de Hoorn van Afrika.
Eind 2002 verzochten de VS Nederland om de MPA ook boven Afghanistan
in te zetten. Reden hiervoor was dat uitsluitend de Nederlandse
en Amerikaanse marinepatrouille-vliegtuigen van het type Orion
P3C beschikten over een infrarood detectiesysteem waarmee vanaf
grote hoogte hoogwaardig beeldmateriaal kon worden gemaakt van
de grondsituatie in Afghanistan. Omdat niet alle Amerikaanse toestellen
beschikten over dit systeem er hierdoor schaarste in het inzetgebied
was ontstaan, besloot de regering tegemoet te komen aan dit Amerikaanse
verzoek. Nadat het personeel aanvullend was opgeleid, voerde het
MPA-detachement op 13 januari 2003 zijn eerste operationele vlucht
uit boven Afghanistan. De achtereenvolgende detachementen hebben
tot en met 26 juni 2003 in totaal 156 missies gevlogen, waarbij
1290 vlieguren zijn gemaakt. De Nederlandse MPA’s hebben
gedurende de inzet periode bijgedragen aan het in kaart brengen
van de scheepsbeweging-en rond het Arabisch schiereiland en het
ondersteunen van grondtroepen in Afghanistan. Met behulp van de
infraroodcame-ra van de MPA zijn enkele keren bij duisternis verdachte
bootjes opgespoord en konden marineschepen en helikopters van
de coalitie naar de desbetreffende plaats worden gedirigeerd.
Het MPA-detachement werd onder OPCON gesteld van Commander Task
Force 57 (CTF 57) in Bahrein. De gehanteerde commandostructuur
was tijdens de gehele inzet van het MPA-detachement helder en
eenduidig.
De operationele risicós
tijdens de ISR-missies boven de wateren rond het Arabische schiereiland
waren beperkt; het vliegtuig vloog op grote hoogte en de bemanningen
waren opgeleid voor sea survival. De operationele risico’s
die verbonden waren aan het vliegen boven Afghanistan werden afgedekt
door aanvullende opleidingen van de bemanningen en verstrekking
van aanvullende uitrusting. Bovendien was het vliegtuig voor het
vliegen boven land uitgerust met zelfbeschermingsmiddelen tegen
grond-lucht raketten. Ook hier opereerde de MPA op grote vlieghoogte.
Ten behoeve van de stationering van het MPA-detachement in de
VAE bleek het gastland niet bereid een SOFA af te sluiten. Net
als voor Canada was een Memorandum of Understanding (MOU) de ;
“MOU”, is politiek bindend document waaraan in rechte
geen afdwingbare rechten kunnen worden ontleend.
Een Status of Forces Agreement; “SOFA”, is een juridisch
bindend document waarin de status van het uitgezonden personeel
van het ene land op het grondgebied van het andere land is geregeld
hoogst haalbare juridische oplossing. Nederland kon in de onderhandelingen
niet bewerkstelligen dat nationale jurisdictie over het eigen
personeel kon worden behouden. Nederlandse militairen zouden hierdoor
mogelijk onderworpen kunnen worden aan de jurisdictie van een
vreemde natie met een afwijkend juridisch systeem. Om de juridische
risico’s voor het Nederlands personeel te reduceren werden
daarom aanvullende gedragsregels opgesteld. De strekking van deze
gedragsregels was dat het contact met de lokale bevolking tot
het operationeel noodzakelijke werd gereduceerd. Gedurende de
uitzending van het MPA-detachement hebben zich op dit vlak geen
bijzonderheden voorgedaan.
Bron: Ministerie van Defensie
|