|
MACEDONIE
OPERATION ESSENTIAL
HARVEST
Duur: 26 augustus 2001
– 2 oktober 2001
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Koninklijke Marechaussee
Aantal militairen: 253
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
De bevolking van Macedonië bestond na het uiteenvallen van Joegoslavië hoofdzakelijk uit slavische Macedoniërs en etnische Albanezen. De slavische Macedoniërs be
zetten traditioneel de sleutelposities in de samenleving. Ondanks deze scheve verhou
ding kon de situatie in Macedonie tot begin 2001 als redelijk stabiel worden gekenschetst. Zelfs de Joegoslavische burgeroorlog (1991-1995) en de Kosovo-crisis (1998-1999) bleken uiteindelijk het land niet te destabiliseren. Sinds de onafhankelijkheid in
1991 werkten achtereenvolgende regeringen met wisselend succes aan de opbouw van een multi-etnische rechtsstaat en de overgang naar een vrijemarkteconomie. Maar niet alles was pais en vree. Hoewel etnisch-Albanese partijen deel uitmaakten van vrijwel alle opeenvolgende regeringen, was tot 2001 ten aanzien van de inwilliging van hun eisen – politieke en sociaal-economische gelijkberechtiging als constituerende entiteit binnen Macedonië – weinig vooruitgang geboekt. De grootste vrees van de slavisch-Macedonische partijen in de regering was namelijk dat de Albanese eisen de eenheid van het land in gevaar zouden brengen. Een golf van geweld barstte los in de tweede helft van 2000. Vooral politiekantoren waren het doelwit van de etnisch-Albanezen – georganiseerd in de UCK-M – die met manschappen, wapens en andere benodigdheden vanuit Kosovo en Albanië werden ondersteund. De Macedonische autoriteiten reageerden aanvankelijk met grote terughoudendheid. Nadat verscheidene politiefunctionarissen waren omgekomen, besloot de regering tot de inzet van paramilitaire politie-eenheden en het Macedonische leger, om het georganiseerde verzet in de gebieden met een Albanese meerderheid te breken. De partijen sloten op 6 juli 2001 een staakt-het-vuren. De slavisch-Macedonische en etnisch-Albanese leiders ondertekenden vervolgens op 13 augustus het zogeheten akkoord van Ohrid dat de volgende uitgangspunten kende: erkenning van de territoriale integriteit van Macedonië en het multi-etnische karakter van de Macedonische samenleving, veroordeling van geweld, versterking van het lokale zelfbestuur en eerbiediging van de rechten van de mens. Het UCK-M, de belangrijkste etnisch-Albanese verzetsbeweging, toonde zich daarop bereid minimaal 3.300 wapens in te leveren. De
NAVO werd gevraagd de inzameling op zich te nemen. De Macedonische regering stond vervolgens voor de opgaaf haar gezag in geheel Macedonië te herstellen. Zij koos voor de inzet van multi-etnische politieteams die geleidelijk aan zouden ontplooiien in de voormalige conflictgebieden. Waarnemers van de European Union Monitoring Mission (EUMM) en van de Organisatie voor Vrede en Samenwerking in Europa (OVSE) zouden de terugkeer monitoren. Incidenteel – met name in april liepen de spanningen hoog op – stootten de terugkerende politieagenten op weerstand bij etnisch-Albanese inwoners. Ook extremistische elementen aan slavisch-Macedonische zijde trachtten meermalen de terugkeer te verstoren. Het terugkeerproces werd op 5 juli 2002 formeel afgerond. De verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de waarnemers lag bij de Macedonische autoriteiten. President Trajkovski verzocht daarom de NAVO op 19 september 2002 om een beperkte troepenmacht in Macedonië te stationeren als aanvullende veiligheidsmaatregel voor de waarnemers. Ruim een week later ging de NAVO hiermee akkoord. De Veiligheidsraad sprak in resolutie 1371 van 26 september zijn steun uit voor de oprichting van een multinationale troepenmacht.
Het mandaat, de taken en de organisatie van Task Force Harvest
De Macedonische regering en het UCK-M vroegen de NAVO medio juni 2001 om
een bijdrage te leveren aan het welslagen van het vredesproces door de inzameling
van het wapentuig van de UCK-M op zich te nemen. De Noord-Atlantische Raad
stemde op 29 juni 2001 in met dit verzoek en zette voor dit doel de wapeninzamelingsoperatie Essential Harvest op. In Skopje was al geruime tijd het NATO Coordination and Control Centre (NCCC) actief, een tijdelijk NAVO-hoofdkwartier dat een
ondersteunende rol vervulde ten behoeve van KFOR in Kosovo. Dit hoofdkwartier
werd versterkt en ingezet voor de operatie Essential Harvest en onderhield contacten
met de Macedonische autoriteiten, met de internationale organisaties die in het gebied
werkzaam waren en met de vertegenwoordigers van de Europese Unie.
Een tactisch brigadehoofdkwartier kreeg de militair-operationele leiding over Task
Force Harvest (TFH). Vier bataljons, die samen veertien compagnieën en eskadrons
inbrachten, vormden de belangrijkste bouwstenen van de brigade. Het Militair Comité van de NAVO besloot op 15 augustus, vooruitlopend op een definitief inzetbesluit van
de Noord-Atlantische Raad, het brigadehoofdkwartier te ontplooien. De militairen van Essential Harvest werden belast met de inzameling, opslag en vernietiging van een
vastgesteld minimum aantal wapens van de etnisch-Albanezen. De NAVO richtte
daartoe wapeninzamelplaatsen in. In het totaal nam TFH in: 781 mijnen en granaten,
181.611 stuks munitie en 3.046 wapens en wapensystemen, waaronder een T55-tank
en een Hermelin-pantservoertuig. Bovendien werd een NAVO ambassadeur, de Nederlandse diplomaat dr. N.H. Biegman, op 1 april 2002 geïnstalleerd in het NATO Civilian Liaison Office te Skopje. Biegman werd van 20 mei tot en met 1 september bijgestaan door een Nederlandse militair adviseur, kolonel drs. P.W.C.M. Cobelens, die werd opgevolgd door luitenant-kolonel Parthesius.
Het Nederlandse aandeel in Essential Harvest
De ministerraad stemde op 29 juni 2001 in met het NAVO-plan voor operatie Essential Harvest en stelde een versterkte luchtmobiele compagnie (de Alpha ‘Konings’ compagnie van 11 Infanteriebataljon Luchtmobiel) ter beschikking. In een later stadium werden ook drie stafofficieren voor het hoofdkwartier beschikbaar gesteld. Het
definitieve ministerraadsbesluit viel op 17 augustus. De regering stelde overigens als
beperkende voorwaarde dat de compagnie alleen als onderdeel van het Britse bataljon
(2nd Battalion Parachute Regiment) kon worden ingezet. De compagnie, onder bevel van majoor A.H.W.M. Reuling, bestond uit drie infanteriepelotons, een mortiergroep en een stafelement. De eenheid werd versterkt met een eenheid van het Korps Commandotroepen (24 militairen) – dat als vierde infanteriepeloton aan de compagnie werd toegevoegd – een logistiek detachement, een geneeskundige eenheid en detachementen van de genie en de explosievenopruimingsdienst (totaal 221 militairen). Daarbij kwam nog het SNR-detachement onder leiding van luitenant-kolonel P. van Geldere (32 personen; zes marechaussees incluis). De com-
pagnie was voor deze operatie uitgerust met Patria-pantserwielvoertuigen. De hoofdmacht (148 militairen) vertrok op 26 augustus 2001 naar het inzetgebied,
voorafgegaan door een kwartiermakersdetachement (33 militairen) op 23 augustus.
Het materieel was een dag eerder onder begeleiding van tien militairen per schip vertrokken en arriveerde op 1 september in de haven van Thessaloniki. De kwartiermakers richtten een basiskamp in op het terrein van een fruitverwerkende fabriek bij de
plaats Dracevo, iets ten zuidoosten van de Macedonische hoofdstad Skopje. Een Brit-
se compagnie voegde zich bij hen. In eerste instantie was een opwerktraject van tien dagen voorzien, maar de Britse brigadecommandant gaf de Nederlandse compagnie al een etmaal na aankomst haar eerste operationele opdracht. De komst van TFH werd overigens niet door alle slavische Macedoniërs toegejuicht. Zo sneuvelden in de eerste week meerdere ruiten van voertuigen (een Britse militair kwam als gevolg van een geworpen steen om het leven), terwijl zij op diverse plaatsen wegblokkades werden opwierpen. Reden voor de Nederlandse SNR om extra beschermingsmaat-regelen te nemen, waaronder het plaatsen
van een gaasconstructie op de voorruit. De inrichting van de wapeninzamelpunten geschiedde op aanwijzing van de Britse commandant van TFH in de buurt van de gebieden waar het UCK-M actief was geweest voordat het staakt-het-vuren werd ingesteld. Het innemen en registreren van de wapens begon op 27 augustus en eindigde op 26 september 2001. De wapens werden vrijwel direct na inname vernietigd door explosievenopruimers. De inzameling kende drie fasen (27-30 augustus, 7-12 september en 20-26 september), die parallel liepen met de parlementaire besluitvorming over de afgesproken grondwetshervormingen.
De Nederlandse compagnie trad vooral op ter beveiliging van de inzamelpunten, waar
Britse eenheden de werkelijke inname voor hun rekening namen. De Nederlanders
ondersteunden daarnaast het transport van de ingenomen wapens, alsmede de beveiliging van de tijdelijke opslag ervan. De compagnie beveiligde van 22 tot en met 26 september Britse genisten en Noorse mijnenruimers die werkten aan een doorgaande route in de noordwestelijk gelegen Tetovo-vallei. De Nederlandse regering besloot op 26 september de aanwezigheid in Macedonië niet te verlengen. Diezelfde dag eindigde de onderbevelstelling van de compagnie bij het Britse bataljon. Het merendeel van het personeel keerde op 2 oktober terug naar Nederland.
Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie |
|