BOSNIE
IMPLEMENTATION FORCE (IFOR)
Duur: 20 december 1995 – 20 december 1996
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine, Marechaussee
Aantal militairen: 5.074
Dodelijke slachtoffers: 3
Achtergronden
De presidenten van Kroatië, Servië en Bosnië toonden
zich medio september 1995 onder Amerikaanse en Russische druk
bereid mee te werken aan een vredesregeling die uitging van het
behoud van de territoriale integriteit van Bosnië. Na het
ingaan van een staakt-het-vuren in Bosnië-Herzegovina op
14 oktober 1995 konden de onderhandelingen in alle ernst beginnen.
Een maand onderhandelen leverde een General Framework Agreement
for Peace in Bosnia and Herzegovina (GFAP) op, beter bekend als
het Dayton-akkoord, dat op 14 december 1995 in Parijs werd ondertekend.
Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van IFOR
De Veiligheidsraad sanctioneerde op 15december 1995 in resolutie
1031de oprichting van de lmplementation Force (IFOR), die operatie
Joint Endeavour, een zogeheten chapter seven-operatie moest gaan
uitvoeren. IFOR was een robuuste 60.000 militairen sterke multinationale
NAVO-implementatiemacht onder éénhoofdige leiding.
Zij moest toezien op de handhaving van het staakt-het-vuren, op
de afbakening van een lnter-Entity Boundary Line russen de Servische
en Moslim-Kroatische gebieden, met aan weerszijden een twee kilometer
brede Zone of Separation waarin zich geen troepen of wapentuig
van de drie voormalige strijdende partijen mochten bevinden, en
op de kantonnering van de militairen en hun zware wapens. IFORmocht
daarbij indien nodig geweld gebruiken. 1FORmoest daarnaast - meer
in het algemeen – orde en rust brengen en zo de uitvoering
van het civiele deel van het vredesakkoord mogelijk maken. Een
kleinere Stabilization Force (SFOR) lostte IFOR na een jaar af
en voerde operatie Joint Guardian uit, vanaf juni 1998 operatie
Joint Forge geheten. Generaal G.A. Joulwan, de NAVO-opperbevelhebber
in Europa, wees in december 1995 de NAVO-commandant van de Allied
Forces in Southern Europe (AFSOUTH) aan als de commandant van
de land-, lucht- en zeestrijdkrachten van IFOR, met het hoofdkwartier
in Sarajevo. Onder hem stonden de drie commandanten van land-,lucht-
en zeemacht elk met hun eigen hoofdkwartier. Generaal Joulwan
besloot eind 1996, met SFOR in het verschiet, de commandovoering
van IFOR te stroomlijnen. De commandant van IFOR (en vervolgens
SFOR) zou voortaan rechtstreeks sturing geven aan de land-, lucht-
en zeestrijdkrachten. Het personeel voor het nieuwe hoofdkwartier
werd vanaf 20 november geleverd door de Land Forces Central Europe
(LANDCENT).
Bosnië was door de NAVO verdeeld in drie sectoren, elk beheerd
door een Multinational Division (MND). De Fransen, Amerikanen
en Britten leverden respectievelijk de divisiehoofdkwartieren
voor de MND South-Eas tin Mostar, de MND North in Tuzla en de
MND South-Wést in Gornji Vakuf. Het hoofdkwartier van de
MND South- Wést verhuisde op 30 april 1996 naar Banja Luka
om zo de samenwerking te vergemakkelijken met de internationale
organisaties die zich daar al bevonden. De divisiegebieden waren
onderverdeeld in brigade- en bataljonsvakken. Het aantal militairen
in Bosnië-Herzegovina werd met de overgang van IFOR naar
SFOR teruggebracht tot ongeveer 32.000. Daarnaast verdween binnen
de MND South-West de brigadestructuur. De battlegroups - zoals
de Britten een versterkt en logistiek zelfstandig bataljon noemden
- werden rechtstreeks opgehangen aan het divisie hoofdkwartier.
Drie jaar later wijzigde de omvang en structuur van SFOR opnieuw.
De Noord- Atlantische Raad besloot 25 oktober 1999, vanwege de
sterk verbeterde veiligheidssituatie in Bosnië, de omvang
van SFOR terug te brengen tot ruim 20.000 militairen. Het aantal
battlegroups binnen de MND South-W'est daalde daardoor van zeven
naar vier. De Nederlandse regering besloot vervolgens op 26 november
1999 de Nederlandse militairen terug te trekken uit Kosovo en
de Nederlandse militaire inspanning op de Balkan te concentreren
in Bosnië. Groot-Brittannië trok zich op hetzelfde moment
terug als lead-nation binnen de MND South-W'est. De Nederlandse
regering toonde zich, evenals Canada, bereid een grotere rol binnen
deze divisie op zich te nemen. Nederland leverde sinds juli 2000
naast het gemechaniseerde bataljon, een verbindingseenheid en
extra personeel voor het multinationale divisiehoofdkwartier.
De Nederlandse bijdrage aan SFOR steeg daardoor van ongeveer 1.100
militairen in mei naar 1.431(exclusief het F-16 detachement in
Amendola en de Nederlandse maritieme bijdrage) in augustus 2000.
De Nederlandse militairen bij de hoofdkwartieren van IFOR Nederland
vulde in februari 1996 135 militaire functies bij de hoofdkwartieren
van de land-, lucht- en zeestrijdkrachten. Daarnaast waren Nederlandse
militairen actief in de logistieke hoofdkwartieren van IFOR in
Split en Zagreb, alsook bij de hoofdkwartieren van de Britse divisie
in Gornji Vakuf en de Britse brigade in Sipovo. Het aantal Nederlanders
bij de hoofdkwartieren steeg gestaag tot 182 in januari 1997 en
daalde
daarna - in het verlengde van de aflossing van IFOR door de kleinere
SFOR - tot iets boven de 100 militairen. Bij het IFOR-hoofdkwartier
opereerde een National Support Element Netherlands, belast met
de logistieke ondersteuning van alle Nederlanders in de internationale
staven, en een Netherlands Intelligence Cell, die inlichtingen
vergaarde voor de Nederlandse eenheden en het Ministerie van Defensie.
SFOR had daarnaast nog twee bijzondere Nederlandse eenheden in
de gelederen: een lijnpeloton dat verantwoordelijk was voor de
verbindingen van het hoofdkwartier en een transportpeloton dat
belast was met het onderhoud en vervoer van de mobiele commandopost
van SFOR. Negen 'verbindelaars' waren in de havenstad Ploce geplaatst
- een logistiek overslagpunt voor de Franse, Italiaanse en Spaanse
eenheden van MND South-East – en bedienden aldaar het Cronos-communicatiesysteem.
Enkele Nederlandse officieren werden op hogere functies geplaatst,
zoals de brigadegeneraals M.A. van Ulden en P.P.Sonnenschein,
die vanaf 22 oktober 1996 tot en met 29 mei 1998 na elkaar de
functie van chief combined joint ceil logistics in Zagreb vervulden.
Daarnaast levert Nederland sinds december 1995 een kolonel als
director land operations van het IFOR-hoofdkwartier in Sarajevo.
Genoemde functionarissen waren in Zagreb en Sarajevo tevens senior
national representative (SNR) van de aldaar gelegerde Nederlandse
militairen. Nederland bezette in 1996 ook de stoel van assistan
tchief of staff / G5, terwijl brigade-generaal RJ .M. Noordhuizen
hier van 1juli 1996 tot medio november 1996 als chief G5 / Civil
Affairs werkzaam was. Deze functionarissen waren verantwoordelijk
voor het opzetten van de CIMlC-organisatie binnen IFOR. Brigade-generaal
EJ.A. Pollé was van 19 juni 1998 tot 3 juni 1999 commandant
van het hoofdkwartier in Zagreb. Sinds april 2000 leverden Canada,
Groot-Brittannië en Nederland bij toerbeurt de divisiecommandant,
de plaatsvervangend divisiecommandant, de chef-staf en de divisiestaf
van de MND South- Wést. Brigade-generaal R. van Vels bezette
sinds april 2000 de stoel van plaatsvervangend divisiecommandant.
Elk land nam daarnaast voor de gehele divisie één
of meerdere operationele taken voor zijn rekening. Zo leverde
de Koninklijke Landmacht verbindingspersoneel, terwijl de Koninklijke
Luchtmacht vanaf januari 2001 helikopters zal inzetten. Het gemechaniseerde
bataljon in Bugojno stelde een beveiligingspeloton ter beschikking
voor het divisiehoofdkwartier, de Banja Luka Metal Factory.
I(NL)Contîngentscommando IFOR / SFOR
In de UNPROFOR/UNPF-periode was de functie van Nederlands contingentscommandant
(Contco) een 'bijbaan' geweest. Met de komst van IFOR werd dit
een fulltime betrekking. De contingentscommandant werd in zijn
werkzaamheden bijgestaan door een vrij omvangrijke staf (op 30
mei 1996 34 militairen). De commandant functioneerde bovenal als
de 'oren en ogen' van de minister van Defensie. Hij voorzag het
Defensie Crisis Beheersings Centrum (DCBC) van het Ministerie
van Defensie van informatie over het verloop van de operatie en
de taakvervulling door de Nederlandse eenheden. Daarnaast was
er nauw contact met de operationele staven van de Koninklijke
Landmacht (KL), Koninklijke Luchtmacht (KLU),Koninklijke Marine
(KM) en Koninklijke Marechaussee (KMar) op personeels- en materieelgebied.
De contingentscommandant was daarnaast als vanouds belangenbehartiger
van de Nederlandse militairen in voormalig-Joegoslavië. Het
contingentscommando regelde verder de ontvangst en begeleiding
van bezoekers. Het contingentscommando werd na de overgang van
IFOR naar SFOR uitgebreid met de brigade marechaussee (zie onder)
en een groep die het beheer van de compound in Busovaca (de locatie
van 'Hotel Nunspeet') van het per 2 december 1996 opgeheven logistiek
en transportbataljon overnam. De sterkte van het contingentscommando
steeg hiermee tot 79 militairen. De omvang van SFOR werd in de
eerste helft van 1999 met tien procent gereduceerd. De omvang
van het contingentscommando daalde daardoor in mei tot 54 personen.
Het commando was daarvoor, op 15januari 1999,al verhuisd naar
de compound van de logistieke compagnie elders in Busovaca. Het
contingentscommando verhuisde op 12 augustus 2000 naar de Banja
Luka Metal Factory. De brigade van de Koninklijke Marechausssee
bestond in 1996 uit twaalf 'groene' en veertien 'blauwe' marechaussees,
verdeeld over Santici (staf), Busovaca, Sisava en Split. De brigadestaf
moest - vanwege de opheffing van de compound - in augustus 1996
verhuizen naar het contingentscommando in Busovaca. De 'blauwe'
marechaussees waren met de algemene politiedienst belast. De 'groene'
arechaussees voerden verkeers-, snelheids- en konvooicontroles
uit en begeleidden waardetransporten. De 'groene' marechaussees
ondersteunden bovendien vanaf april 1996 de UNIPTF bij het oprollen
van alle illegale gemotoriseerde controleposten van lokale autoriteiten.
De 'groene' en 'blauwe' marechaussees werden met de overgang van
IFOR naar SFOR samengevoegd. De omvang van de brigade nam daarbij
af tot achttien marechaussees, om medio 2000 weer te stijgen naar
vijfentwintig. De brigade verloor op 24 november 1996 opperwachtmeester
H. Eijkenboom.
Contingentscommandanten 1(NL)Contco IFOR/SFOR
bgen H.F. Coopmans (20 december 1995 - 29 juni 1996)
bgen P.J.E.J. Striek (29 juni 1996 - 29 oktober 1996)
bgen H.D. Mammen (29 oktober 1996 - 13 december 1996)
bgen E.M.L.H. Termont (13 december 1996 - 6 juni 1997)
bgen J.G. Eijzenbach (6 juni 1997 - 6 december 1997)
bgen G.H.W de Gilde (6 december 1997- 23 mei 1998)
bgen B. Dedden (23 mei 1998 - 21 november 1998)
bgen G.H.W de Gilde (21 november 1998 - 16 mei 1999)
bgen H.A.J]. Bokhoven (16 mei 1999 – 15 juni 1999)
kol L. Noordzij (15 juni 1999 - 7 november 1999)
kol R.H. Sandee (7 november 1999 - I april 2000)
bgen W.M. Verschraegen (I april 2000 - )
1(NL)Mechbat IFOR / SFOR
De kern van het eerste gemechaniseerde IFOR-bataljon (Mechbat)
bestond uit twee pantserinfanteriecompagnieën (totaal 258militairen)
en een staf, staf- en verzorgingscompagnie (ssv-compagnie) van
42 Pantserinfanteriebataljon Limburgse Jagers. De eenheid die
de stafcomponent leverde, zou tevens de naamgever van de Nederlandse
IFOR / SFOR-bataljons zijn: in dit geval dus 42(NL)Mechbat Limburgse
Jagers (L]). De ssv-compagnie werd uitgebreid tot 310 militairen
en had, naast ondersteunend en verzorgend personeel, een pantserverkenningspeloton,
een mortierpeloton met vier vuurmonden van 120 mm en een peloton
van het Korps Commandotroepen (KCT) in haar gelederen. De twee
pantserinfanteriecompagnieën vormden, tezamen met een tankeskadron
van u Tankbataljon (U7 militairen) en antitank- en geniesecties,
drie gemengde teams (A-, B- en C-team). Mechbat had daarmee een
totale sterkte van 866 militairen. De uitrusting van het bataljon
- onder meer 14 Leopard II-tanks, 22 YPR-pantservoertuigen met
25 mm kanon, 37 YPR-pantservoertuigen met .50 mitrailleur en zes
YPR-pantservoertuigen met het draadgeleide Tow-antitankwapen -
werd medio december 1995 ingescheept. De eerste groep IFOR-militairen
vertrok op 27 december naar Bosnië. Het merendeel van de
overige militairen (824 mannen en vrouwen) volgde de eerste week
van januari 1996. Een KCT-peloton ging de hoofdmacht van het bataljon
vooraf om verkenningen in het beoogde Nederlandse inzetgebied
uit te voeren. Na aankomst van de hoofdmacht kreeg het peloton
vooral verkennings- en beveiligingstaken opgedragen. De andere
onderdelen van het bataljon namen deze taken echter geleidelijk
over, waardoor het KCT-peloton eind april tot twee ploegen van
acht commando's en enkele staffunctionarissen kon worden teruggebracht.
Het KCT-peloton werd in juni 1996 in zijn geheel teruggetrokken.
Mechbat kreeg een bataljonsvak in de Britse MND South- Wést
onder beheer. De bataljonscommandant richtte zijn commandopost
hoog op het Vlasic-massief in sporthotel Babanovac te Sisava in.
B- en C-team van Mechbat kregen respectievelijk Jajce en Knesevo
(Skender Vakuf) toegewezen als operatiebasis. A-team was in eerste
instantie bataljonsreserve. De commandant van de Britse brigade
waaronder Mechbat ressorteerde, besloot echter ook A-team een
eigen operatiegebied te geven. Elk team zou dan gekoppeld zijn
aan één van de voormalige strijdende partijen: B-team
aan de Bosnische Kroaten, C-team aan de Bosnische Serviërs
en A-team aan de Moslims in Novi Travnik, hoewel in die plaats
ook veel Bosnische Kroaten aanwezig waren. De ssv-compagnie in
Novi Travnik maakte op 3 februari 1996 plaats voor A-team en voegde
zich bij het bataljonscommando in Sisava. De grenzen van het Nederlandse
bataljonsvak werden het eerste half jaar tot tweemaal toe gewijzigd.
Allereerst schiep de MND South-West op 4 februari 1996 helderheid
in het verloop van de westelijke vakgrenzen. Vervolgens werd een
compagnie van het Britse Queen’s Lancers Regiment (QLR)
op 16 maart ingedeeld bij het Nederlandse bataljon en verantwoordelijk
gesteld voor de Vitez-pocket.A-team, dat tot die tijd verantwoordelijk
was geweest voor het gebied rond Vitez, breidde zijn operatiegebied
daarop naar het westen uit met Donji Vakuf en Bugojno. De commandant
van het Britse regiment kreeg op 4 mei het bevel over zijn compagnie
terug, maar Britse militairen zouden tot 3 november 1996 in de
Vitez-pocket actief blijven. Pas op die datum werd het gebied
weer bij het Nederlandse bataljonsvak gevoegd. Mechbat controleerde
de naleving van het Dayton-akkoord door patrouillegang en het
inrichten van al dan niet mobiele check points (onder meer Ace
Baseen Point Bravo) die de aftocht van alle militairen van de
voormalige strijdende partijen en hun wapens uit de Zone of Seperation
moesten bewaken. Het Nederlandse bataljon was daarnaast verantwoordelijk
voor het markeren en ruimen van mijnen en het onderhouden van
contacten met de lokale militaire en burgerautoriteiten. De uitvoering
van de militaire component van het akkoord verliep in grote lijnen
voorspoedig. Het staakt-het-vuren hield stand en de militairen
van de voormalige strijdende partijen trokken zich op tijd terug
uit de Zone of Separation en uit de gebieden binnen het Nederlandse
bataljonsvak die de partijen aan elkaar moesten overdragen. Alleen
de kantonnering van troepen en zware wapens verliep in eerste
instantie minder voorspoedig. Het Nederlandse bataljon kon echter
vanaf II maart 1996 periodiek controles uitvoeren in de kantonneringslocaties
en de fabrieken voor wapens en ander militair materieel binnen
zijn sector. Overtollig wapentuig en militair materieel werd in
opdracht van IFOR voor vernietiging afgevoerd. Nadat de kantonnering
was voltooid, waren de voormalige strijdende partijen verplicht
troepenverplaatsingen en oefeningen van te voren te melden aan
IFOR. De taken van IFOR verschoven in april 1996 geleidelijk van
militair naar meer civiel getinte opdrachten. Mechbat hield zich
in toenemende mate bezig met het verzekeren van het vrije verkeer
van personen, de terugkeer van vluchtelingen, het localiseren
van oorlogsmisdadigers en het ondersteunen en het leveren van
beveiligingssteun aan civiele organisaties zoals de United Nations
International Police Task Force (UNIPTF), het Internationaal Tribunaal
en de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR). De
veranderende taken weerspiegelden zich vanzelfsprekend ook in
het operationele optreden van Mechbat. De permanente en semi-permanente
checkpoints, speciaal ingesteld om de terugtrekking en kantonnering
te kunnen controleren, werden geleidelijk opgeheven. Elders in
het Nederlandse bataljonsvak werden permanente pelotonsbases ingericht,
die dienden als uitvalsbases voor sociale patrouilles. Deze bases
werden bemand door minimaal een sectie (tien tot twintig militairen)
en maximaal een peloton (circa dertig militairen). In het gebied
van C-team (Knesevo) waren de wegen schaars en soms erg slecht
berijdbaar. Een pelotonsbasis was hier een must. Op 30 mei 1996
werd daarom in Celinac een sectie geplaatst. B-team had oorspronkelijk
geen pelotonslocatie. Een sectie van B-team nam op 11 juli echter
de basis in Donji Vakuf over van A-team. Een sectie van A-team
richtte vervolgens een basis in het dorp Guca Gora in. De pelotonsbasis
in Donji Vakuf zou op 7 september 1996 door B-team worden ontruimd
om plaats te maken voor de herstelcompagnie, die noodgedwongen
de opgeheven compound in Santici moest verlaten. Zowel A-team
als B-team bemande daarnaast een relayeerstation (respectievelijk
RoA en RoB), om ervoor te zorgen dat overal in het gebied radioverbindingen
mogelijk waren. De Limburgse Jagers werden op 19 juni 1996 afgelost
door I7(NL)Mechbat Garde Fuseliers Prinses Irene (GFPI,809 militairen).
Het verblijf van de Fuseliers in Bosnië stond vooral in het
teken van de landelijke verkiezingen op 14 september 1996. In
augustus en september ondersteunde Mechbat in operatie Resolute
Irene de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa
(OVSE)bij het organiseren en uitvoeren van de verkiezingen. De
verkiezingen zelf verliepen voorspoedig. In oktober en november
1996 had Mechbat de handen vol aan de operaties Cornet en Meteor.
C-team probeerde gedurende operatie Cornetvoldoende bewijzen te
verzamelen om de daders van brandstichtingen, gericht tegen de
terugkeer van vluchtelingen, te kunnen berechten. Alle teams van
Mechbat namen deel aan operatie Meteor, die tot doel had de lokale
politiebureaus te controleren op de aanwezigheid van niet-geregistreerde
wapens en munitie.
.
Commandanten 1(NL)Mechbat IFOR
Ikol T.G.]. Damen (21 december 1995 - 19 juni 1996)
lkol J.A van der Louw (19 juni 1996 - 15december 1996)
Commandanten 1(NL)Mechbat SFOR
lkol EM. de Wit (15 december 1996 - II juni 1997)
lkol EA Feskens (II juni 1997 - 6 december 1997)
lkol A.C. Oostendorp (6 december 1997 - 23 mei 1998)
Ikol T.WB. Vleugels (23 mei 1998 - 15 november 1998)
lkol AT. Vermeij (15 november 1998 - 16 mei 1999)
lkol M.].H.M. van Vhm (16 mei 1999 -7 november 1999)
lkol M.].H.M. Bastin (7 november 1999 - 7 mei 2000)
lkol W Sleurink (7 mei 2000 - )
1(NL)LogTbat IFOR en 1(NL)LogBat IFOR
Nederland nam in zijn IFOR-bijdrage het logistiek en transportbataljon
(LogTbat) van UNPROFOR over. Wel verlieten de Belgische transporteurs
het bataljon. Sinds 1 oktober 1995 was de Nederlandse logistieke
eenheid op de voormalige Logbase Split omgedoopt tot point of
debarkationcompagnie (POD-compagnie) en toegevoegd aan LogTbat.
Naast de POD-compagnie bestond LogTbat uit een SSV-,een bevoorradings-,een
transport- en een herstelcompagnie (totaal 650 militairen). De
komst van het eerste Nederlandse IFOR-bataljon en de Nederlandse
wens om in de eigen tweedelijns geneeskundige verzorging te kunnen
voorzien, leidden ertoe dat op 12 januari 1996 een geneeskundige
compagnie aan het bataljon werd toegevoegd. Deze vestigde zich
op de compound van A-team in Novi Travnik. De gehele MND South-Wést
kon van haar faciliteiten gebruik maken. Het geneeskundig personeel
roteerde in tegenstelling tot de andere Nederlandse militairen
- die gedurende zes maanden werden ingezet - om de drie maanden.
LogTbat stond onder operationeel bevel van de Britse divisiecommandant.
Het bataljon richtte zich primair op de bevoorrading van de Nederlandse
eenheden in Bosnië; een enkele keer reden Nederlandse konvooien
voor andere IFOR-eenheden of voor de UNHCR. De transportcapaciteit
van het bataljon werd tussen 27 december 1995 en 2 februari 1996
uitgebreid met een transporteenheid van 63 militairen, grotendeels
afkomstig van de Koninklijke Luchtmacht. Met het einde van de
gevechten verminderde de behoefte aan (militaire) humanitaire
transportcapaciteit. Dit kwam op 1augustus 1996 tot uiting in
de nieuwe naam van het bataljon: I(NL)Logbat. De voorheen grotendeels
humanitair ingevulde 'T' van 'transport' verviel. De bevocompagnie
verplaatste zich in de zomer van 1996van de compound in Santici,
waar de houtimpregneerfabriek weer in gebruik werd genomen, naar
de locatie van de transportcompagnie in Busovaca. Zij werden samengevoegd
tot een B&T-compagnie (bevoorradings- en transportcompagnie).
Vijftig militairen en 35 voertuigen werden hierdoor overbodig.
De sluiting van de compound in Santici leidde ertoe dat de herstelcompagnie
naar Donji Vakuf werd overgeplaatst en daar op I oktober 1996
de werkzaamheden hervatte. De overgang van IFOR naar SFOR en de
daaruit voortvloeiende inkrimping van de Nederlandse bijdrage
betekenden het einde voor het logistieke bataljon, dat op 2 december
1996 werd opgeheven. Uit het bataljon werd een eenheid ter grootte
van een compagnie geformeerd en als 1(NL)Logcie ingedeeld bij
het Nederlandse Mechbat. Het resterende deel van het bataljon
regelde, onder de naam Redeployment Commando, de opheffing en
het vertrek. Daarvoor werd het tijdelijk versterkt met een 37
man tellend bewakingspeloton van de KLU,tot op 1februari definitief
het doek viel.
Commandanten I(NL)Log Tbat en I(NL)Logbat IFOR
kol H.J.G.J.. Teussink (21 december 1995 - 3 februari 1996)
lkol D.K. Brouwer (3 februari 1996 - 1 juni 1996)
lkol L.M.T. Kuijpers (1 juni 1996 - 2 december 1996)
1(NL)Mrcie IFOR
De mortiercompagnie (162 militairen) van het Korps Mariniers
verplaatste zich eind december 1995van de berg Igman bij Sarajevo
naar Jezero, gelegen ten westen van Jajce, waar ze een compound
deelde met een Britse eenheid. De compagnie was onderdeel van
de Britse divisieartilleriegroep. De compagnie bestond uit een
mortiergroep (twee pelotons) en een tactische groep. Eén
peloton van de mortiergroep fungeerde tezamen met een Britse batterij
als de Quick Reaction Force
(QRF)van de Britse artilleriecommandant en moest in die hoedanigheid
binnen dertig minuten inzetbaar zijn, terwijl het andere peloton
in training was en de beveiliging van de mortieropsporingsradars
leverde. De QRF zou zich naar verwachting luchtmobiel verplaatsen,
waarvoor de mariniers begin januari 1996extra training kregen.
De eenheid kreeg daarnaast regelmatig opdracht om op verschillende
locaties in het divisievak de vuurkracht van de eenheid te demonstreren.
De tactische groep werd gevormd door de compagniesstaf en drie
waarnemers. De staf en een waarnemer stonden, als onderdeel van
het vuursteuncoördinatiecentrum van het Nederlandse Mechbat,
ter beschikking van de bataljonscommandant van deze landmachteenheid.
De twee andere waarnemers ondersteunden de operaties van een Britse
eenheid in Sanski Most en Bosanski Petrovac. Een mortiercompagnie
van de luchtmobiele brigade (159militairen) onder bevel van majoor
J.M.J. van der Heijden lostte op 26 juni 1996 de marinierscompagnie
in Jezero af. De compagnie viel evenals haar voorganger onder
bevel van de Britse divisieartilleriegroep. De mortiercompagnie
werd op 7 december 1996uit de slagorde genomen, de laatste militairen
keerden op 18 december terug.
Commandanten I(NL)Mrcie IFOR
majmarns I. Piepers (9 juni 1995 - 6 januari 1996)
majmarns H. Heyda (6 januari 1996 - 26 juni 1996)
maj J.M.J. van der Heijden (26 juni 1996 - 7 december 1996)
1(NL)Morbt IFOR / SFOR
De mortieropsporingsradarbatterij (33militairen) verplaatste
zich op 5 januari 1996 van de berg Igman bij Sarajevo naar de
omgeving van Mrkonjic Grad. Eén van de drie radars bleef
in reserve, terwijl de twee andere op 6 januari 1996 in Kula (radar
I) en Dubrave (radar 2), respectievelijk ten westen en ten oosten
van Mrkonjic Grad, werden opgesteld. De bemanning van beide radars
was op de afgelegen locaties geheel op zichzelf aangewezen. De
commandant van de mortiercompagnie besloot uiteindelijk aan elke
radar vier mariniers als tijdelijk wachtdetachement toe te wijzen,
om de krappe bezetting enigszins te ontlasten. De commandogroep
in Jezero verhuisde na het vertrek van de mariniers naar de oude
locatie van B-team in Jajce, die in Britse handen was overgegaan.
Radar 1 verplaatste op 17 maart 1996van Kula naar Bililic en op
5september 1996 naar Brankovac, terwijl radar 2 op 30 juli 1996
in Pavlovici een nieuwe opstelling innam. Radar 2 nam van 20 tot
25 november 1997 stelling in de buurt van Banja Luka. De eenheid
moest daar een oogje in het zeil houden gedurende de parlementsverkiezingen
in de Republika Srpska. De batterij werd in het kader van een
verdere afslanking van SFOR op 22 mei 1998 uit de slagorde genomen.
Commandanten r(NL)Morbt [FOR/SFOR
kap J.WL. Rodenburg (15 november 1995 - 5 mei 1996)
kap J.A.H.M. Majoie (5 mei 1996 - 12 december 1996)
kap G.J.T. Jelsma (12 december 1996 - 10 juni 1997)
kap R. Sijbrandi (10 juni 1997 - 7 december 1997)
kap J.J.G. Franssen (7 december 1997 - 22 mei 1998)
1 (NL)HET-peloton IFOR / SFOR
De KL stelde op 17oktober 1996 een peloton van zes zware trekker-opleggercombinaties
ter beschikking van de IFOR-commandant: een Heavy Equipment:Transport-peloton
(HET-peloton). Dit peloton werd bij het POD-peloton in Trogir
ingedeeld, maar kwam op 4 november onder operationeel bevel van
de commandant van de Duitse IFOR-eenheden. De Duitsers zorgden
vanaf dat moment ook voor de logistieke ondersteuning. De commandant
van LogTbat kon - evenals de commandanten van andere IFOR-eenheden
- slechts na tussenkomst van de Duitse contingentscommandant de
zware transporteurs gebruiken. Het HET-peloton voerde voor alle
tot IFOR of SFOR behorende eenheden in Bosnië het zware materieel
af. De eenheid keerde op 12 februari 1997 terug naar Nederland.
Commandant I(NL)HET-peloton IFOR/SFOR
elm M.F.J .M. Kersrens (17 okrober 1996 - 12 februari 1997)
De Wmdmill-express IFOR / SFOR
De belangrijkste aan- en afvoerroute over land voor de Amerikaanse
IFOR-en SFOR eenheden liep vanuit Duitsland via Oostenrijk naar
Hongarije (Eagle-Express). De Amerikanen hadden eind 1996 onvoldoende
chauffeurs om het toen overtollige
IFOR-materieel naar Duitsland terug te brengen en vroegen onder
meer Nederland om hulp. Het Ministerie van Defensie stelde vanaf
16 december 1996 48 chauffeurs en 11 kaderleden beschikbaar die
met Amerikaanse vrachtwagens (hoofdzakelijk trekkeropleggercombinaties)
vanuit Kaiserslautern werden ingezet voor de zogenoemde Windmill-express.
De eenheid bestond uit twee pelotons met elk 24 chauffeurs (vanwege
de lange afstanden werden twee chauffeurs op elke vrachtwagen
geplaatst). De Nederlandse militairen keerden op 29 april 1997terug
naar hun organieke werkplek.
1(NL)EOD-detachement IFOR
Het grote aantal mijnen vormde een belemmering voor de mobiliteit
en taakuitoefening van de IFOR / SFOR-eenheden. De Nederlandse
regering stuurde daarom drie teams van de EOD van de KLU (totaal
zes militairen) naar Santici, die onder bevel van de Britse divisiecommandant
kwamen. De EOD'ers hadden de opdracht bepaalde vitale routes,
inclusief een strook van 25 meter aan weerszijde van de weg, mijnenvrij
te maken en te houden. Een van de teams was te allen tijde stand-by
voor medische evacuaties. De commandant was tevens lid van een
van de teams, waardoor hij weinig tijd had om het detachement
aan te sturen. Het detachement dat in juli 1996 voor aflossing
zorgde was dan ook uitgebreid tot elf militairen om de taken te
verlichten. Het detachement stond vanaf 26 juli niet langer onder
rechtstreeks bevel van de Britse divisiecommandant, maar onder
dat van commandant LogTbat. Het detachement verhuisde in augustus
van Santici naar Busovaca. Op 9 december 1996 werden de EOD'ers
ingedeeld bij het Nederlandse Mechbat en in Sisava gehuisvest.
- Commandant I(NL)EOD-detachement IFOR
kap J.H.H.M. Vingerhoers (I januari 1996 - 26 juli 1996)
1(NL)KCT-detachement IFOR
De KL stelde - naast het peloton van het Korps Commandotroepen
(KCT) voor het Nederlandse Mechbat - op 3° december 1995een
detachement van zeventien commando's ter beschikking van de IFOR-commandant.
Dit detachement kwam onder bevel van 22(UK)SASRegiment. Twee commando's
werden bij de Combined Joint Special Operations Task Force (CJSOTF)
in Kiseljak (vanaf 12 januari 1996 in Sarajevo) geplaatst. De
twee ploegen waaruit het Nederlandse KCT-detachement bestond,
verkenden het achtergebied van de MND South-Wést, leverden
gegevens voor de Joint Military Commissions (overlegorgaan van
de voormalige strijdende partijen en IFOR) en observeerden achtergebleven
radicale Mujaheddin-eenheden. De IFOR-troepenmacht nam geleidelijk
een groot aantal taken van de KCT'ers over waardoor een inkrimping
van het Nederlandse detachement mogelijk werd. Een majoor werd
al op 22 maart 1996 teruggetrokken. Het resterende deel van het
detachement keerde, op twee militairen na, eind april terug naar
Nederland. Het detachement was op afroep beschikbaar en keerde
nog een aantal malen terug naar Bosnië.
Transporteenheid Rimini IFOR
De KLU stationeerde van 12 december 1995 tot 12 februari 1996
veertig militairen, een C-130 Hercules en twee F-27 transportvliegtuigen
in het Italiaanse Rimini als onderdeel van het Multinational Airlift
and Medical Detachment (totaal 140 militairen). De Nederlandse
Hercules werd ingezet voor transporttaken, terwijl de F-27 beschikbaar
waren voor medische evacuaties.
Detachementscommandant transporteenheid Rimini IFOR
maj (KLU) E.A.C.A. Oehlers (12 december 1995 - 12 februari 1996)
1(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR
De KLU stelde op 9 maart 1996 een helikopterdetachement met drie
Alouettes III en achttien militairen ter beschikking van IFOR,
dat op 11 april inzetbaar was. Het detachement kreeg als standplaats
Santici, maar stond onder operationeel bevel van de Britse commandant
van het helikopterdetachement in Gornji Vakuf. Het Nederlandse
detachement was uitgezonden omdat de heli's uitkomst boden in
het heuvelachtige terrein met zijn slechte wegen. De helikopters
hadden hoofdzakelijk verbindingstaken, maar konden ook voor de
afvoer van gewonden worden ingezet. Een detachement met drie Bölkow-helikopters
lostte de Alouettes III op 16 juli 1996 af. Het detachement moest
in dezelfde periode, door de sluiting van de compound Santici,
naar Gornji Vakuf verhuizen. De kleinere bijdrage van Nederland
aan SFOR betekende dat de heli's op 15 december 1996 werden teruggetrokken.
Op verzoek van de Britse divisiecommandant zond de Nederlandse
regering eind augustus 1997 tijdelijk 3 Bölkow-helikopters
met 21 militairen naar Banja Luka. Het detachement voerde verbindings-
en waarnemingstaken uit met het oog op de gemeenteraadsverkiezingen
op 13 en 14 september 1997 en keerde op 30 september terug naar
Nederland.
Commandanten I(NL)Heli-detachement IFOR / SFOR
kap.vl. E.E. van Dommelen (n april 1996 - 16 juli 1996)
maj.vl. B.J. Holewijn (16 juli 1996 - 15 december 1996)
maj.vl. R. Diebels (31 auguslUs 1997 - 30 september 1997)