UNITED NATIONS ASSISTANCE MISSION IN RWANDA

(UNAMIR)

 

   

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

RWANDA

United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR)

Nederlandse betrokkenheid: 1 maart 1994 - 25 september 1994
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht
Totale aantal betrokken militairen: 28


Achtergronden

Rwanda is een klein land in Centraal-Afrika, dat grenst aan Congo (tot 1997 Zaïre), Uganda, Tanzania en Burundi. De bevolking bestaat uit Hutu's en Tutsi's. Toen eind negentiende eeuw de Duitsers het land koloniseerden, meenden zij te maken te hebben met een feodale maatschappij. Tutsi's hielden in hun ogen een sociaaleconomisch onderscheid in stand, waarbij de Hutu-meerderheid als horige boer het land bewerkte voor de machthebbende Tutsi-minderheid. De Europeanen zagen ook duidelijk uiterlijke verschillen tussen de twee groepen. Het onderscheid had echter geen etnische grondslag, maar een economische. De Tutsi's waren veetelers, de Hutu's landbouwers. De koningen van Burundi en Rwanda waren van oudsher Tutsi, omdat het bezit van vee meer aanzien had.
Duitsland versterkte in Rwanda en Burundi het onderscheid tussen Tutsi's en Hutu's. De Tutsi's kregen betere banen en andere privileges. Na de Eerste Wereldoorlog hield ook de nieuwe kolonisator België deze tegenstellingen in stand. Maar tijdens de dekolonisatie veranderden de Belgen de Rwandese maatschappelijke structuur langzamerhand in het voordeel van de Hutu-bevolking. Toen Rwanda in de periode 1959-1961 haar onafhankelijkheid verkreeg, hadden de Hutu's het bestuur grotendeels in handen. De wraakgevoelens onder de Hutu's waren sterk. Hun afkeer van de Tutsi's leidde in november 1959 tot een gewelddadige uitbarsting. Tijdens een grote boerenopstand werden veel Tutsi's vermoord en verjaagd. Grote aantallen Tutsi's vluchtten naar buurland Uganda.

Begin jaren negentig verenigden de Tutsi-vluchtelingen zich op Ugandees grondgebied in het Rwandese Patriotic Front (RPF). Met behulp van het Ugandese leger viel de RPF Rwanda binnen. De RPF-troepenmacht, die bestond uit circa 10.000 man, wist een klein deel van Noordoost-Rwanda in te nemen. Een kortstondige wapenstilstand kon het onderlinge wantrouwen tussen de beide bevolkingsgroepen echter niet wegnemen. Hierop vroegen Rwanda en Uganda de Verenigde Naties (VN) om bijstand.

Het VN-mandaat en de taken van UNAMIR

Op basis van resolutie 846 stuurde de Veiligheidsraad van de VN in 1993 een waarnemingsmissie naar het grensgebied van Rwanda en Uganda. De 81 militairen van de United Nations Observer Mission in Uganda-Rwanda (UNOMUR) moesten erop toezien dat de RPF-rebellen geen militaire hulp vanuit Uganda ontvingen. De VN verdeelde de te controleren grensstrook in de sector West met het hoofdkwartier in Kisoro en de sector Oost met het hoofdkwartier in de hoofdstad Kabale (tevens UNOMUR-hoofdkwartier). UNOMUR kampte, zeker in het begin, met een tekort aan personeel, voertuigen en verbindingsmiddelen. Daardoor konden de waarnemers aanvankelijk alleen de voor voertuigen toegankelijke routes in de gaten houden. UNOMUR plaatste statische observatieposten bij de twee grootste grensovergangen. Gemotoriseerde patrouilles controleerden regelmatig drie andere, secundaire grensovergangen langs de Rwandees-Ugandese grens. Nachtelijke patrouilles werden aanvankelijk uit veiligheidsoverwegingen niet ondernomen, later wel. De controle beperkte zich in eerste instantie tot dat deel van het grensgebied dat aan de Rwandese kant in handen was van het RPF. Nadat het RPF na een nieuw offensief begin juni 1994 de gehele grensstreek in handen had gekregen, werd het inzetgebied uitgebreid en een derde permanente observatiepost ingericht. Vanaf maart 1994 moest waarneming vanuit de lucht het beeld completeren. Helikopters zetten patrouillerende waarnemers af in de moeilijk begaanbare gebieden. Nadat er door internationale bemiddeling op regeringsniveau een power-sharing tussen Hutu's en Tutsi's was bewerkstelligd, besloot de Veiligheidsraad op 5 oktober 1993 met resolutie 872 tot de oprichting van een vredesmacht voor Rwanda: de United Nations Assistance Mission in Rwanda (UNAMIR). De 2.500 blauwhelmen en 330 militaire waarnemers van deze missie moesten een bijdrage leveren aan het moeizame vredesproces. Zij moesten toezien op de veiligheid van de Rwandese hoofdstad Kigali en op de handhaving van het staakt-het-vuren. Verder hielpen zij bij de terugkeer van de vluchtelingen, bij het opzetten van mijnruimingsprogramma's en bij de voorbereiding van vrije verkiezingen die voor oktober 1995 gepland stonden. De Veiligheidsraad besloot UNOMUR te integreren in UNAMIR. De chief military observer (CMO) van UNOMUR, de Canadese brigadegeneraal R.A. Dallaire, werd benoemd tot commandant van UNAMIR, met als standplaats de Rwandese hoofdstad Kigali. De "ondermissie" in Uganda, die de naam UNOMUR behield, werd namens hem geleid door de acting chief military observer (ACMO).

De Nederlandse inzet in UNAMIR

De moord op de Rwandese Hutu-president Habyarimana op 6 april 1994 leidde tot een ongekende massaslachting van Tutsi-burgers en gematigde Hutu's door geradicaliseerde Hutu's uit alle gelederen van de bevolking. UNAMIR stond machteloos en deed niet veel meer dan constateren dat zich een geplande genocide voltrok. De massaslachtingen onder de Tutsi's waren een van de grootste genocides in de wereld sinds de Tweede Wereldoorlog, met naar schatting 500.000 tot 800.000 slachtoffers in enkele weken tijd. De daders ontzagen niemand. Zo werden de hoogzwangere premier A. Uwillingiyimana en haar escorte van tien Belgische blauwhelmen op brute wijze omgebracht. Het incident leidde tot de Belgische terugtrekking uit UNAMIR. Een C-130 Hercules-transportvliegtuig van de Koninklijke Luchtmacht (KLu) met een bemanning van zeven personen en een ondersteuningsgroep van Belgische paracommando's vertrok op 9 april naar Rwanda voor operatie Silver Back / Blue Safari: de evacuatie van 3.600 Europese burgers en de Belgische blauwhelmen (zie verderop in deze beschrijving). Kapitein Van Putten werd half april, na de meest bloedige fase van de Rwandese genocide, uit Kigali overgeplaatst naar UNOMUR in Kabale. De Veiligheidsraad breidde het mandaat van UNAMIR op 17 mei 1994 uit. De vredesmacht moest nu ook bescherming bieden aan de Rwandese bevolking, waarvan een groot deel op dat moment was gevlucht. De benodigde nieuwe troepen voor UNAMIR werden, zolang het vliegveld van de Rwandese hoofdstad Kigali gesloten bleef, aangevoerd via het Ugandese vliegveld Entebbe. De Nederlandse regering bood de VN op 21 juli 1994 aan een deel van de toegezegde UNAMIR-versterkingen - te weten het Zambiaanse contingent - uit te rusten met militair materieel. Het betrof onder meer 50 vrachtwagens, 25 jeeps, 15 aggregaten, 2 ambulances en 10 keukenwagens. Daarnaast verzorgde Nederland de opleiding van 125 Zambiaanse chauffeurs en 10 onderhoudsmonteurs. Hiertoe vertrokken 19 instructeurs van de landmacht op 23 augustus 1994 naar Rwanda. De Nederlanders werden onder Amerikaanse bescherming gestationeerd op het vliegveld van Kigali. Na het vertrek van de Amerikanen verbleven zij in het hoofdkwartier van UNAMIR. De laatste vier instructeurs keerden op 10 september 1994 terug naar Nederland. De VN ontbonden de waarnemingsmissie UNOMUR op 21 september 1994. Secretaris-generaal Boutros Boutros-Ghali concludeerde in een rapport van 16 juni 1994 dat het, na de machtsovername van het RPF, geen zin meer had de grens met Uganda te controleren. De Nederlandse waarnemers waren de laatsten die, op 25 september 1994, huiswaarts keerden.

Operatie Silver Back / Blue Safari

Vanwege de gewelddadige situatie in Rwanda besloten de meeste Europese staten en Amerika hun burgers begin april 1994 te evacueren. België zette bovendien, na de aanslag op premier Uwillingiyimana en haar Belgische militaire escorte, de troepenlevering aan UNAMIR stop en haalde de manschappen terug. Op verzoek van de Belgische luchtmacht, dat over te weinig transportcapaciteit beschikte, stelde Nederland de Ben Swagerman beschikbaar voor wat operatie Silver Back ging heten. Het pas aangekochte C-130 Hercules-transporttoestel zou eigenlijk pas eind 1995 voor het eerst worden ingezet. Sinds september 1993 was een Nederlandse bemanning op de Belgische luchtmachtbasis Melsbroek in opleiding. Deze bemanning werd nu met haar toestel ingezet. Voor de Nederlanders was Silver Back een vroege vuurdoop. Op zaterdagochtend 9 april 1994 vertrokken kort na elkaar acht Herculessen, waaronder het Nederlandse toestel, naar Rwanda, gevolgd door twee Belgische Boeing 727's. Aan boord van de toestellen bevonden zich parachutisten en materieel. De normaliter uit vier koppen bestaande bemanning van de Nederlandse Hercules was voor de gelegenheid uitgebreid tot zeven personen. Het toestel stond onder commando van de Belgische piloot majoor J.L. Feuillen, de chef-instructeur van de C-130-vliegopleiding. Na het vertrek vanaf Melsbroek vloog de Ben Swagerman eerst naar het vliegveld Köln-Bonn waar enkele lichte pantservoertuigen werden ingeladen, om vervolgens de reis naar Afrika voort te zetten. Na een vlucht van vijftien uur via Caïro en Djibouti arriveerde de Ben Swagerman 10 april op het vliegveld van Nairobi, de hoofdstad van Kenia. Behalve de genoemde toestellen, namen ook Canadese, Spaanse en Italiaanse Herculessen aan de operatie deel.
Vooral tijdens de eerste week van operatie Silver Back moesten de handen uit de mouwen worden gestoken en waren de KLu-militairen in totaal maar liefst 125 uur in touw. "De eerste acht dagen sliepen we ongeveer vier uur per nacht en verder werkten we door (...). In combinatie met het klimaat was dat redelijk vermoeiend", aldus majoor W. van Es. In deze eerste week vloog de Ben Swagerman zeven keer op en neer tussen Nairobi en de Rwandese hoofdstad Kigali. Om ook andere luchtmachtmilitairen 'Afrika-ervaring' te laten opdoen, én om de zwaar belaste militairen af te lossen, werd een aantal KLu-militairen anderhalve week later door collega's uit Nederland afgelost. In totaal namen zestien militairen van de KLu - zowel vliegend personeel als leden van de technische dienst - aan operatie Silver Back deel.
Voor de luchtbrug hadden de Belgen zowel op de luchthaven van Nairobi als op die van Kigali, dat gesloten was voor het reguliere luchtverkeer, een operatiecentrum ingericht. Op het Rwandese vliegveld was dit commandocentrum aanvankelijk op het balkon van de terminal gevestigd. Nadat op steenworp afstand een projectiel was ingeslagen, verhuisde men naar de kelder van het luchthavengebouw. In het begin viel op het vliegveld zelf nog niet zo veel te merken van de strijd die rondom Kigali woedde. Naarmate de tijd vorderde werd de situatie op de luchthaven echter steeds kritieker. Het vliegveld lag precies tussen de twee strijdende partijen, die over het vliegveld heen elkaar bestookten met granaatvuur. Daarom stond 's nachts een vliegtuig gereed om in geval van nood de vliegveldbewaking en de militairen van de commandopost te evacueren. Behalve de Belgische toestellen maakte ook de Nederlandse Hercules voor dit doel twee 'overnights' op het oorlogsvliegveld, in de nacht van 11 op 12 april en in de nacht van 14 op 15 april. De eerste keer sliep de Nederlands-Belgische bemanning, met geladen vuurwapens binnen handbereik, in de laadruimte van het vliegtuig. Tot 13 april bestonden de opdrachten voornamelijk uit het naar Kigali vliegen van Belgische militairen en hun materieel. Daarnaast evacueerden de Nederlanders in een paar dagen tijd grote aantallen burgers met een westers paspoort. Op 10 en 12 april bracht het Nederlandse vrachtvliegtuig een groep burgers van Kigali naar Nairobi. Tijdens de eerste vlucht werden 119 mensen geëvacueerd. Bij de tweede vlucht bevonden zich circa 75 evacués aan boord van de Hercules. Een ronduit schokkende ervaring beleefde de Hercules-crew kort voor de tweede evacuatiemissie. Een door para's en blauwhelmen begeleid konvooi met westerse vluchtelingen die naar Nairobi zouden worden geëvacueerd, werd aan de rand van het vliegveld door het Rwandese leger gestopt. Majoor A. Schoenmaker was getuige van de daaropvolgende gebeurtenissen:
"De Rwandezen hadden met de Verenigde Naties een overeenkomst gesloten dat iedereen geëvacueerd mocht worden die niet in het bezit was van een Rwandees paspoort. Het vliegveld werd door paracommando's bewaakt, maar daarbuiten waren de Rwandezen de baas. Er kwam een konvooi aangereden dat juist buiten het vliegveld werd gestopt door de Rwandezen. Op een gegeven moment controleerde men een busje. Twee donkere vrouwen en drie kinderen moesten de vierwieler verlaten. Zij stapten uit en werden direct daarna ter plekke met een machete vermoord. Kennelijk bezaten zij een Rwandees paspoort, maar probeerden zij toch weg te komen. Het geheel gebeurde op zo'n 100 tot 150 meter van ons af en wij stonden er met z'n allen naar te kijken".
De bemanning van de Nederlandse Hercules plaatste wel enkele kanttekeningen bij de vervroegde inzet van de Ben Swagerman. Zo beschikte het toestel bijvoorbeeld nog niet over de benodigde zelfbeschermingsmiddelen als chaff en flares. Ook was de cockpit, in tegenstelling tot wat de Canadezen en Italianen wel hadden, nog niet voorzien van bepantsering tegen klein kaliber vuurwapens. "Achteraf vind ik dat we een paar vluchten hebben gemaakt die ik liever niet nog een keer zonder zelfbeschermingsmiddelen zou doen", aldus één van de bemanningsleden. Uiteindelijk werden in een paar dagen tijd 1.664 personen met een westerse nationaliteit, onder wie circa 120 Nederlanders, uit Rwanda geëvacueerd. De vluchtelingen verbleven kortstondig in Nairobi, waarna zij hun reis naar het vliegveld Zaventhem bij Brussel voortzetten. Nadat de buitenlanders in veiligheid waren gebracht, brachten de vliegtuigen ook de Belgische parachutisten en blauwhelmen naar Nairobi, onder de codenaam operatie Blue Safari. De Ben Swagerman landde op 15 april voor het laatst op Kigali voor dit doel, waarbij de C-130 vanwege de precaire veiligheidssituatie voor het eerst ook een zogenaamde engine running unload uitvoerde: de motoren bleven draaien bij het in- en uitladen van het vliegtuig. Nadat de laatste Belgische militairen waren geëvacueerd, volgden vanaf 18 april nog enkele transportvluchten met materieel van Nairobi naar Djibouti. Op 28 april 1994 keerde de Nederlandse C-130 na ruim 114 vlieguren weer terug op Melsbroek in België, waar de bemanning werd verwelkomd door familieleden en collega's.

Bron: Nederlands Instituut voor Militaire Historie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deelnemende landen 29
             
 
Australië
 
Bangladesh
 
België
 
Canada
 
Congo
 
Djibouti
 
             
 
Egypte
 
Ethiopië
 
Fiji
 
Frankrijk
 
Ghana
 
Groot Brittanië
 
             
 
Guinee
 
Guyana
 
India
 
Malawi
 
Nederland
 
Niger
 
             
 
Nigeria
 
Oostenrijk
 
Polen
 
Roemenië
 
Rusland
 
Senegal
 
               
 
Tsjaad
 
Togo
 
Tunesië
 
Uruguay
 
Zimbabwe