|
INDIA –
PAKISTAN
UNITED NATIONS
INDIA – PAKISTAN OBSERVATION MISSION
Duur: 23 september
1965 – 19 maart 1966
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Koninklijke Marine
Aantal militairen: 6
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
Direct na de Tweede
Wereldoorlog bleken de spanningen tussen moslims en hindoes in
het koloniale Brits-Indië onoverbrugbaar. Dit had tot gevolg
dat er na de soevereiniteitsoverdracht door de Britse regering
op 15 augustus 1947 twee erfgenamen waren: de moslimstaat Pakistan
en de hindoe-staat India. Twee gebieden in het bijzonder, de in
het Himalaya-gebergte gelegen vorstendommen Jammu en Kashmir,
bleven een bron van vele grensconflicten. Tussen oktober 1947
en januari 1949 vonden in Kashmir gevechten plaats tussen Indiase
en Pakistaanse troepen: de eerste Indiaas-Pakistaanse oorlog.
Pakistan en India verzochten de Veiligheidsraad naar een oplossing
voor het conflict te zoeken. De Veiligheidsraad nam op 21 april
1948een resolutie aan die beide partijen opriep tot een staakt-het-vuren.
Een militaire waarnemersmissie, UNMOGIP (United Natiom Military
Observer Group in India and Pakistan), zag vanaf januari 1949
toe op de handhaving van het bestand.
Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van UNIPOM
In 1964 en 1965 nam
het aantal incidenten in Jammu en Kashmir echter weer hand over
hand toe, wat uitmondde in de tweede Indiaas-Pakistaanse oorlog.
De Veiligheidsraad riep in resolutie 211van 20 september 1965
op tot een nieuw staakt-het-vuren en verzocht secretaris-generaal
U Thant "to provide the necessary assistance to ensure supervision
of me ceasefire and withdrawl of all armed personnel". India
en Pakistan stemden roe in een bestand dat op 22 september inging.
De conrrole op het staakt-het-vuren in Jammu en Kashmir zelf werd
door UNMOGIP uitgevoerd. De controle in het Indiaas-Pakistaanse
grensgebied van Kashmir tot de Arabische-Zeekust werd - voorlopig
voor drie maanden - toegewezen aan de nieuwe United Nations India-Pakistan
ObservationMission (UNIPOM).Deze kwam onder bevel van de Canadese
brigade-generaal B.F. MacDonald, die over hoofdkwartieren in de
grensplaatsen Arnritsar (India) en Lahore (Pakistan) beschikte.
De eerste zestien waarnemers kwamen uit de UNTSO-missie. Zij werden
aangevuld met waarnemers van UNMOGIP. Deze waarnemers keerden
terug naar hun eigen missies toen de speciaal voor UNIPOM aangetrokken
waarnemers, negentig in totaal, arriveerden. De waarnemers te
velde werden verdeeld in twee groepen, één voor
elke kant van de grens. UNIPOM streefde ernaar om waarnemers met
dezelfde nationaliteit op tegenover elkaar liggende posten in
India en Pakistan te plaatsen. Bovendien werden ze na drie maanden
aan de andere zijde van de confrontatielijn geplaatst. Dit soort
maatregelen moest helpen voorkomen dat United Nations military
observers (UNMO's) uit een van de deelnemende landen als partijdig
te boek kwamen te staan. India en Pakistan hielden zich in de
eerste weken slecht aan de bestandsafspraken. Pas begin november
1965 trad er een wezenlijke verbetering in de situatie op. Tot
die tijd konden de waarnemers niets anders doen dan schendingen
rapporteren en proberen de lokale commandanten tot naleving van
het staakt-het-vuren te bewegen. Op verzoek van India en Pakistan
werd UNIPOMin december 1965 met drie maanden verlengd. De Sovjet-Unie
nodigde de beide partijen begin januari 1966 uit naar Tashkent
te komen om een oplossing voor het conflict te zoeken. India en
Pakistan maakten daar op 10 januari 1966 wereldkundig dat ze bereid
waren alle militairen terug te trekken naar de posities die zij
voor 5 augustus 1965 hadden ingenomen. Deze terugtrekking moest
25 februari zijn voltooid. UNIPOM zag toe op de uitvoering van
de Tashkent-overeenkomst en werd daarna, zoals overeengekomen,
op 22 maart beëindigd.
Het Nederlandse aandeel in UNIPOM
Tot de groep van zestien
waarnemers die UNTSO als overbrugging ter beschikking van UNIPOM
stelde, behoorden ook drie Nederlanders: twee majoors van de Koninklijke
Landmacht (KL) en één majoor van het Korps Mariniers.
Zij arriveerden nadat op 22 september 1965 het staakt-het-vuren
was ingegaan dat zij moesten controleren. Medio november 1965
keerden de drie officieren terug naar UNTSO.
Het secretariaat-generaal van de VN verzocht Nederland op 21 september
1965 vijf tot tien militaire waarnemers voor UNIPOM ter beschikking
te stellen. De Nederlandse regering bleek bereid tien waarnemers
te sturen, van wie er drie, allen mariniers, al op 30 september
vertrokken. Vijf landmachtofficieren en twee mariniers zouden
begin oktober afreizen. Toen bleek echter dat de VN al voldoende
waarnemers hadden voor UNIPOM. Zij verzochten Nederland wel de
zeven paraat te houden, vertrokken zijn ze echter nooit.
Dat UNIPOM een inderhaast opgezette operatie was, ondervonden
de Nederlandse waarnemers aan den lijve. Toen ze aankwamen, konden
ze niet beschikken over radio's, waren er geen VN-vlaggen en hoofddeksels
en werden ze voorzien van afge dankt materieel uit de Kongo. In
het begin moesten de waarnemers zich behelpen met geleende groene
legerjeeps zonder VN-aanduiding. UNIPOM,dat haar inzetgebied in
zeven sectoren had opgedeeld, bemande veertien field stations
langs de confrontatielijn. De precieze locatie van deze posten
hing samen met de ontplooiing van Indiase of Pakistaanse militaire
eenheden van minimaal compagniesgrootte. Meestal ging het om een
bataljon. De behuizing van de posten kon van alles zijn: een koninklijk
paleis of een klein hutje van gedroogde modder. De locatie van
de post bepaalde in hoge mate de aard van het waarnemerswerk.
In het woestijnachtige en dunbevolkte zuidelijke grensgebied (Sindh,
Rajastan) lagen de eenheden van beide partijen ver uit elkaar,
waardoor de kans op confrontaties klein was. De waarnemers hadden
het hier relatief rustig en vulden de tijd vooral met het onderhouden
van contacten met de verschillende militaire eenheden. Wel ondervonden
ze hinder van mijnen, die mogelijk zelfs de voorgaande nacht waren
gelegd, waardoor het zaak was verse sporen te volgen. In de noordelijk
gelegen, dichtbevolkte en grondstofrijke Punjab daarentegen lagen
de Indiase en Pakistaanse eenheden veel dichter bij elkaar, waardoor
het aantal bestandsschendingen navenant groter was. De waarnemers
namen hier een minder afwachtende houding aan. Indien ze een bestandsschending
constateerden, werd niet gewacht op een melding door een van de
partijen, maar namen ze meteen contact op met de Indiase en Pakistaanse
commandant(en) ter plaatse en regelden besprekingen russen beide
partijen. Die vonden plaats op zogenoemde, van tevoren vastgestelde,
rendez-vous punten in het op vele plaatsen van mijnenvelden vergeven
niemandsland. Een preventieve werking ging ook uit van de afspraken
die de waarnemers maakten over de uiterste grens tot waar Indiase
of Pakistaanse militairen in bepaalde gebieden mochten patrouilleren.
De waarnemers brachten soms met gevaar voor eigen leven de grenzen
van de patrouillegebieden in kaart. Zo probeerde UNIPOMal bij
voorbaat te voorkomen dat Indiase en Pakistaanse eenheden elkaars
patrouilles onder vuur namen. De drie Nederlandse waarnemers keerden
begin maart 1965 terug naar Nederland.
Bron: Boek Van Korea
tot Kosovo
|
|