|
CONGO
United Nations Operation in the Congo
10 augustus 1960 – 26 juni 1963
Krijgsmachtdelen: Landmacht en Marine
Aantal militairen: 19
Dodelijke slachtoffers: 1
Achtergronden
Begin 1959 braken in de Belgische kolonie
Kongo ernstige ongeregeldheden uit. De geschrokken Belgische regering
besloot overhaast Kongo onafhankelijkheid te verlenen zonder de
inheemse bevolking op de nieuwe verantwoordelijkheden voor te
bereiden. Al op 30 juni 1960 werd Kongo onafhankelijk. De door
Belgische officieren aangevoerde ‘Force Publique’
zou, zoals in koloniale tijden, garant moeten staan voor de handhaving
van orde en gezag. Tevens kwamen België en Kongo overeen
dat het voormalige moederland in de eerste jaren na de soevereiniteitsoverdracht
de benodigde bestuursambtenaren zou leveren.
Onmiddellijk na de gehaaste soevereiniteitsoverdracht eisten de
Kongolese militairen in de ‘Force Publique’ betere
promotiekansen die hun door de Belgische commandant werden geweigerd.
Het gevolg was muiterij uitmondend in aanvallen op Europeanen
die daarop de vlucht namen. Hierdoor stortte het openbaar bestuur
in elkaar. De laagopgeleide Kongolezen waren niet in staat de
vrijgekomen functies adequaat te vervullen.
België intervenieerde op 12 juli 1960 om zijn staatsburgers
te beschermen en de orde te herstellen. Dit was een schending
van het vriendschapsverdrag dat |België en Kongo de dag voor
de soevereiniteitsoverdracht hadden gesloten. De Kongolese regering
Lumumba diende nog diezelfde dag 12 juli een klacht in bij de
secretaris-generaal, Dag Hammerskjöld. Daarin werd ook protest
aangetekend tegen de door de Belgische gesteunde afscheiding van
de zuidelijke provincie Katanga onder leiding van Moïse Tshombé.
De Veiligheidsraad nam de klacht in behandeling; resolutie 143
van 14 juli 1960 was het gevolg.
Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van UNOC
Resolutie 143 gaf de secretaris-generaal het
recht:
‘to take necessary steps, in consultation with the government
of the Republic of Congo, to provide the Government with such
military assistance as may necessary, until through the efforts
of the Congolese Government with the technical assistance of the
United nations, the national security forces may be able, in the
opinion of the government, to meet fully their tasks’.
Die militaire bijstand kreeg de vorm van de vredesmacht United
Nations Operation in the Congo (UNOC; de Franstalige afkorting
voor de operatie ONUC werd ook veel gebruikt). Daarnaast riep
de resolutie op tot het vertrek van de Belgische interventiemacht.
Aan de afscheiding van Katanga konden de VN weinig doen omdat
het een binnenlands conflict betrof. Gaandeweg de operatie zouden
de VN zich meer en meer gaan bemoeien met interne aangelegenheden
in een poging om een oplossing van het voortslepende conflict
te bewerkstelligen. Vooral de VN-acties van 1961 tot 1963 tegen
het opstandige Katanga gingen met veel geweld gepaard. Zo raakte
de vredeshandhavende UNOC-macht verstrikt in een ‘mission
creep’ richting vredesafdwinging.
In eerste instantie verliep de UNOC-operatie voorspoedig. De Belgische
troepen verlieten in juli en augustus 1960 het land en droegen
hun positie over aan de VN. Al snel bleek dat het voor de VN en
ONUC bijzonder moeilijk was een bredere en levensvatbare oplossing
voor de Kongocrisis te vinden zonder betrokken te raken in allerlei
complexe interne problemen. Vrijwel onoplosbaar leek de constitutionele
crisis die in september 1960 uitbrak na een staatsgreep van kolonel
Mobutu tegen president Lumumba. Een felle burgeroorlog dreigde
zich over het hele land te verspreiden. Een aantal VN-lidstaten
trok hierop zijn contingenten terug. De Veiligheidsraad reageerde
met resolutie 161 van 21 februari 1961 waarmee ze UNOC –
een chapter six mission – het recht gaf in het uiterste
geval geweld te gebruiken ter voorkoming van verdere escalatie
van de burgeroorlog. De vorming van een regering van nationale
eenheid in augustus 1962 betekende het einde van de constitutionele
crisis. De VN konden zich nu concentreren op het verwijderen van
buitenlandse huurlingen uit Kongo, zonder onmiddellijk het gevaar
te lopen partijdig te moeten handelen.
De daaropvolgende anderhalf jaar stond het herstel van territoriale
integriteit van Kongo als belangrijkste punt op de agenda van
UNOC. De provincie Katanga had zich, als gezegd, in juli 1960
onafhankelijk verklaard en weigerde hier tot ergernis van de VN
op terug te komen. De toenemende provocaties van Katangese rebellen
die steun kregen van huurlingen, dwongen de VN in september 1961
naar zwaardere middelen te grijpen. Pas in februari 1973 waren
de VN, na felle gevechten heer en meester in Katanga.
De ontwikkelingen op het politieke front stonden vanaf 1963 vooral
in het teken van de consolidatie van het gezag van de Kongolese
regering. Inmiddels was aan twee van de drie UNOC-taken –
herstel van de territoriale integriteit en inperking van de burgeroorlog
– voldaan. De derde taak, het herstel van de orde en gezag,
werd vervolgens voortvarend aangepakt.
Het verloop van de operatie en het Nederlandse aandeel
in UNOC
Nog op 14 juli 1960 benoemde secretaris-generaal
Hammerskjöld de chef-staf van UNTSO, de Zweedse generaal-majoor
C. von Horn, tot opperbevelhebber van de VN-troepen in Kongo.
Evenals bij UNEF-I en UNOGIL werd uit de UNTSO-waarnemers een
kleine staf geselecteerd die Von Horn in Kongo moest bijstaan
tijdens de beginfase. De secretaris-generaal meende dat het merendeel
van de troepen uit Afrikaanse landen afkomstig behoorde te zijn.
De operatie moest een toonbeeld zijn van Afrikaanse solidariteit.
Vervolgens zouden de Afrikaanse contingenten worden aangevuld
met troepen uit andere werelddelen om het mondiale karakter van
de operatie beter te benadrukken.
Voor dure en hoogopgeleide specialistische troepen moest Hammerskjöld
aankloppen bij de westerse landen. Nederland dat over veel ervaring
in de tropische geneeskunde beschikte, kreeg eind juli 1960 het
verzoek twee ambulances, een ‘chief medical officer’
(CMO) in de rang van majoor of luitenant-kolonel, vijf onderofficieren
met de functie van Hygiënist en een radioloog te leveren.
De ministerraad stemde op 27 juli 1960 in met de uitzending van
een CMO (een luitenant ter zee eerste klasse) en vijf onderofficieren.
Deze zes militairen vertrokken op 10 augustus voor de duur van
een jaar. De arts kreeg na aankomst niet de verwachte CMO-functie
maar een plaats als ‘deputy CMO’ toegewezen. Hij had
tot taak de CMO te adviseren over de aanschaf, het onderhoud,
de opslag en de distributie van materieel. Daarnaast was hij verantwoordelijk
voor de bevoorrading van de hospitalen van de ontplooide eenheden.
De DCMO trad verder in de praktijk op als liaisonofficier tussen
de vijf onderofficieren, de VN en het Ministerie van Buitenlandse
Zaken.
De vijf onderofficieren (drie militairen van de Landmacht en twee
van de Marine) werden belast met steunverlening op het gebied
van persoonlijke hygiëne van UNOC-militairen en de lokale
bevolking. Zij werden uitgezonden voorde duur van een jaar. Een
van hen kwam op 10 september 1961 door een auto-ongeluk bij Kamina
om het leven. Ruim twee maanden later op 15 november 1961 werd
de omgekomen hygiënist vervangen. De rotatie van de tweede
uitgezonden officier-arts, die in augustus 1962 moest plaatsvinden,
verliep niet zonder problemen. Het Ministerie van Defensie weigerde
vanwege personeelstekorten de officier-arts te vervangen. Uiteindelijk
werd in juni 1962 in plaats van een arts een officier van geneeskundige
troepen uitgezonden (van 25 juni 1962 tot 26 juni 1963). Het takenpakket,
grotendeels materieelbeheer, kon evengoed door een niet-medicus
worden vervuld zo redeneerde het ministerie. Een jaar later vroegen
de VN Nederland opnieuw om een arts. Ditmaal zou hij niet verantwoordelijk
worden gesteld voor materieelzaken maar voor de volksgezondheid.
Defensie weigerde echter voor de tweede keer een arts te leveren.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken vond een burgerarts bereid
zich van 13 augustus 1963 tot 15 januari 1964 in dienst van de
VN te stellen. Inmiddels was ook de groep Hygiënisten tweemaal
geroteerd. Het secretariaat-generaal van de VN achtte in juni
1963 vervanging van de derde groep van vijf niet noodzakelijk.
De gezondheidszorg bleef een probleemgebied. Daarom vertrok op
28 april 1963 een veldhospitaal van het Nederlandse Rode Kruis
naar Kongo. Nederland had al op 9 augustus 1962 een verzoek van
de VN ontvangen voor een semi-mobiel hospitaal van vijftig bedden.
Nederland werd ook gevraagd het hospitaal te bemannen. Defensie
verzette zich hiertegen. Als compromis werd besloten dat de Koninklijke
Landmacht op kosten van de VN de uitrusting leverde, terwijl het
Nederlandse Rode Kruis uit eigen personeel en vrijwilligers het
medische team samenstelde. Een probleem was dat het team geheel
uit mannen moest bestaan want mannelijke verplegers waren schaars.
Het was in eerste instantie onduidelijk wat de VN precies van
het hospitaalteam verwachtten. Daarom reisde eind februari 1963
een verkenningsmissie naar Kongo bestaande uit het hoofd van de
medische afdeling van het Rode Kruis (een schout-bij-nacht b.d.)
en een kolonel-apotheker. Tegen hun advies in werd het hospitaal
in de van ziekenhuisbedden verzadigde hoofdstad Leopoldstad geplaatst.
Het team vertrok op 28 april uit Nederland en was op 1 mei 1963
operationeel. Het personeel keerde, vanwege de geleidelijke afbouw
van UNOC en eerder dan verwacht, op 29 oktober 1963 terug naar
Nederland. De UNOC-missie zelf liep in 1964 af.
Bron: Ministerie van Defensie
Boek Van Korea tot Kosovo
|
|