UNITED NATIONS PROTECTION FORCE

(UNPROFOR)

 

 
 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BOSNIE - HERZEGOVINA

UNITED NATIONS PROTECTION FORCE (UNPROFOR)

Duur: 10 maart 19992 – 20 december 1995
Krijgsmachtdeel: Koninklijke Landmacht, Luchtmacht, Marine, Marechaussee
Aantal militairen: 9.753
Dodelijke slachtoffers: 7

Achtergronden

De federatieve volksrepubliek Joegoslavië bestond sinds haar oprichting in 1945 uit zes deelrepublieken: Slovenië, Kroatië, Bosnië-Herzegovina, Servië, Montenegro en Macedonië. In Servië lagen verder nog twee autonome provincies: Vojvodina en Kosovo. Joegoslavië was een lappendeken van bevolkingsgroepen met elk hun eigen religie, cultuur en visie op het verleden. President Josip BrozTito wist de federatie 35 jaar lang, tot zijn dood op 4 mei 1980, bijeen te houden. Die eenheid moest Tito echter gaandeweg met politieke en economische concessies aan de deelrepublieken en provincies afkopen. De emancipatie van de republieken en provincies werd met name bekrachtigd in de grondwet van 1974. De economische neergang en de opkomst van het Servische nationalisme zorgden in de loop van de jaren tachtig voor een fataal mengsel, dat het einde van de federatie zou inluiden. De Serviërs wensten - als sterkste natie - het behoud van een krachtige Joegoslavische eenheidsstaat als garantie voor het behoud van hun politieke macht en culturele identiteit. De economische en politieke emancipatie van de andere republieken en de Albanese meerderheid in Kosovo kon hen vanzelfsprekend weinig bekoren. De Serviërs vreesden bovendien voor de rechten van hun volksgenoten in de andere deelrepublieken. De Servische president Slobodan Milosevic zag het Servische nationalisme als een handig vehikel voor zijn persoonlijke aspiraties. Hij stookte het nationalistische vuurtje op door een Groot-Servië te bepleiten en zich als de beschermer van alle Serviërs in Joegoslavië op te werpen. Dat leidde onvermijdelijk tot een botsing met Slovenië en Kroatië, die juist naar meer onafhankelijkheid streefden. De beide deelrepublieken zagen de keiharde manier waarop het door Servië gedomineerde Joegoslavische federale leger JNA eind jaren tachtig afrekende met het Albanese verzet in Kosovo als een verontrustend voorteken. Op 25 juni 1991 riepen Slovenië en Kroatië hun onafhankelijkheid uit. Het JNA intervenieerde vrijwel onmiddellijk. Om Slovenië werd weinig gevochten, vooral omdat er door de tamelijk homogene bevolkingssamenstelling nauwelijks problemen met grote minderheidsgroepen waren. De kortstondige oorlog eindigde na bemiddeling van de EGop 7 juli in een staakt-het-vuren, het akkoord van Brioni.
De situatie in Kroatië was vanwege de grote Servische minderheid veel complexer. De Kroatische Serviërs zagen in de verkiezingsoverwinning van de Kroatische nationalist Franjo Tudjman in mei 1990 een anti-Servisch complot. De regio Knin (Krajina), waar veel Serviërs woonden, verklaarde zich in september 1990 onafhankelijk.
Een poging van de inmiddels tot president benoemde Tudjman om het rebelse Servische staatje van de kaart te vegen, werd verhinderd door het JNA,in dîe regio onder bevel van de Servische generaal en ultra-nationalist Ratko Mladic. Het JNA voorzag de Servische militie in Knin zelfs van wapens. Het onervaren Kroatische leger verloor grote gebieden (Krajina, Oost- en West-Slavonië) aan de Serviërs. Op 2 januari 1992 werd een wapenstilstand van kracht. Twee weken later, op 15januari 1992, erkende de EG.Slovenië en Kroatië als onafhankelijke staten. Milosevic en het JNA zetten ondertussen ook de Serviërs in de deelrepubliek Bosnië tegen de andere bevolkingsgroepen op, en met succes. De Bosnische Serviërs riepen op 5 januari 1992 een eigen republiek uit. Deze bestond uit zes verspreid van elkaar gelegen gebieden met een Bosnisch~Servische meerderheid. De Bosnische Serviërs wensten deze gebieden met elkaar te verbinden om vervolgens aansluiting bij Servië te zoeken. Etnische zuivering en genocide waren in de ogen van de Servische milities de meest doelmatige manier om dat te bereiken. Kroaten en Moslims riepen vervolgens op 3 maart 1992 de onafhankelijke staat Bosnië uit. De oorlog in Bosnië begon op 2 april 1992 met een aanval van Servische milities op
de Moslimbevolking van de Noord-Bosnische stad Bijeljina. Enkele dagen later schoten Servische scherpschutters in de Bosnische hoofdstad Sarajevo op de deelnemers aan een vredesdemonstratie. De artillerie van het JNA begon dezelfde avond haar beschietingen op Sarajevo. Een dag later, op 6 april 1992, erkenden de EG en de VS de onafhankelijkheid van de republiek Bosnië. Het door Serviërs gedomineerde federale parlement in Belgrado riep vervolgens op 27 april 1992 de nieuwe Federale Republiek Joegoslavië (FRJ:Servië en Montenegro) uit.
In een poging de oorlog in voormalig-Joegoslavië in te dammen, besloot de Veiligheidsraad op 21 maart 1992 in resolutie 743 tot de oprichting van de United Nations Protection Force (UNPROFOR). De vredesmacht bestond uit drie componenten: een militaire component, een civiele component en een politiecomponent (United Nations Civilian Police). De vredesmacht vestigde haar hoofdkwartier op 13 maart 1992 in de toen nog relatief vredige stad Sarajevo. De rust in Sarajevo bleek echter van korte duur. UNPROFOR verplaatste haar hoofdkwartier, vanwege de voortdurende gevechten, op 16 mei naar Belgrado en vervolgens op I augustus naar Zagreb. U
NPROFOR moest in Kroatië toezien op de handhaving van het staakt-het-vuren van januari 1992 en de demilitarisering van de door de Kroatische Serviërs veroverde gebieden. De VN riepen die gebieden uit tot United Nations Protected Areas (UNPA'S).UNPROFOR moest daarnaast de veilige terugkeer van vluchtelingen en ontheemden mogelijk maken. De vier UNPA's werden door UNPROFOR aangeduid als sector Oost (Oost-Slavonië), sector West (West-Slavonië), sector Noord en sector Zuid (rond Knin). Tot grote ergernis van de Kroatische autoriteiten weigerden de Servische milities en het JNA zich echter - ondanks het akkoord van 2 januari - terug te trekken uit de aan de UNPA's grenzende zogeheten pink zones, gebieden die onder Kroatisch gezag moesten terugkeren. Kroatië besloot vooral daarom in januari 1993 het recht in eigen hand te nemen en opende in sector Zuid de aanval. De Krajina-Serviërs haalden op hun beurt de zware wapens uit de opslagdepots. De situatie in sector Zuid bleef tot oktober 1993 explosief, daarna verbeterde de verhouding tussen de twee partijen geleidelijk. De Kroatische autoriteiten en de Kroatische Serviërs sloten op 29 maart 1994 een nieuwe wapenstilstand, die stand hield tot januari 1995. De Veiligheidsraad breidde met resolutie 758 van 8 juni 1992 de UNPROFOR-operaties uit tot Bosnië-Herzegovina. De inspanningen van de VN in Sarajevo waren in mei en juni 1992 vooral gericht geweest op de heropening van het vliegveld voor humanitaire hulpverlening. Op de etnische zuiveringen en de massamoorden die overal in Bosnië vooral door de Bosnische Serviërs werden gepleegd, bleven de VN het antwoord schuldig. De Veiligheidsraad nam op 13 augustus 1992 resolutie 770 aan waarin de raad de lidstaten opriep alles in het werk te stellen om humanitaire hulp aan Sarajevo en andere zwaar geteisterde gebieden in Bosnië mogelijk te maken.
De omvang van UNPROFOR werd daartoe door de Veiligheidsraad op 14 september 1992 in resolutie 776 uitgebreid. De inspanningen van UNPROFOR in Bosnië zouden voortaan worden gecoördineerd door het speciaal daarvoor opgerichte Bosnia and Herzegovina Command (BH-Command) gevestigd in Kiseljak. Bosnisch-Servische eenheden gingen begin 1993 in het oosten van Bosnië in het offensief. De Veiligheidsraad probeerde hen een halt toe te roepen. In resolutie 819 van 16 april 1993 werd het zwaar belaagde Moslimstadje Srebrenica tot safe area uitgeroepen. De Bosnische Serviërs moesten, zo eisten de VN, hun aanvallen staken en zich terugtrekken uit de onmiddellijke omgeving van Srebrenica. De Veiligheidsraad breidde vervolgens via resolutie 824 van 7 mei het aantal safe areas uit tot zes: naast Srebrenica, ging het om Sarajevo,Tuzla, Zepa, Gorazde en Bihac, gebieden die door de Bosnische Serviërs zwaar werden belegerd. De secretaris-generaal berekende dat 34.000 extra militairen nodig waren om de gebieden effectief te beveiligen. Hij kreeg er maar 7.600 toegezegd, van wie overigens slechts ruim de helft daadwerkelijk arriveerde. De Veiligheidsraad gaf UNPROFOR op 4 juni 1993in resolutie 836 het recht om een aanval op de safe areas met geweld af te slaan. In de praktijk kwam dit vooral neer op de dreiging met het luchtwapen: de lichtbewapende UNPROFOR-eenheden op de grond hadden namelijk onvoldoende slagkracht om een aanval af te slaan. De Bosnische Serviërs vormden zeker niet de enige bedreiging voor de vrede in Bosnië. De Bosnische Kroaten zochten namelijk vanaf januari 1993 aansluiting bij Kroatië, stapten uit de Bosnische regering en vielen eenheden van de Moslimstrijdkrachten aan. De humanitaire hulpverlening werd hierdoor extra gehinderd. Militairen van alle partijen namen regelmatig hulpkonvooien onder vuur. De Bosnische Kroaten waren eind 1993 vooral door hun grote verliezen bereid tot een staakt-het-vuren met de Moslims. Onder druk van de VS richtten de Moslims en de Bosnische Kroaten op 10 mei 1994 de Moslim-Kroatische Federatie (MKF) op. De strijd in Bosnië en Kroatië laaide in april en mei 1995 weer op. Het mandaat van UNPROFOR was inmiddels op 31maart 1995 afgelopen. Kroatië weigerde in te stemmen met een mandaatsverlenging. De Veiligheidsraad splitste UNPROFOR daarom op in drie afzonderlijke missies, ieder met een eigen mandaat: in Kroatië UNCRO(United Nations Confidence RestorationOperation),in Bosnië-Herzegovina UNPROFOR en in Macedonië UNPREDEP (United Nations Preventive Deployment Force). De drie operaties kregen ieder een eigen commandant, die verantwoording aflegde aan het nieuwe overkoepelende hoofdkwartier van de United Nations Peace Forces(UNPF) in Zagreb. Kroatië veroverde in mei 1995 de sector West en vervolgens, met hulp van de MKF, eind juli en begin augustus de sectoren Noord en Zuid. De Kroaten hielpen op hun beurt de MKF bij de verovering van grote delen van Bosnië. De NAVO voerde op verzoek van de VN op 25 en 26 mei luchtaanvallen uit op de zware wapens en militaire installaties van de Bosnische Serviërs rond Sarajevo. Frankrijk, Groot-Brittannië en Nederland wilden daarnaast de slagkracht van UNPROFOR aanzienlijk versterken. De Veiligheidsraad ging hiermee op 16 juni 1995 in resolutie 998 akkoord. In juli en augustus 1995 arriveerde de zwaarbewapende Rapid Reaction Force bij Sarajevo. De RRF kwam echter te laat om de val van Srebrenica (11-12 juli) en Zepa (20 juli) te voorkomen. Het succesvolle offensief van Kroatië en de MKF en zware NAVO-bombardementen op het Bosnisch-Servische leger (operatie Deliberate Force) als afstraffing voor een bloedige mortieraanval op Sarajevo (28 augustus) wijzigden de machtsverhoudingen in Bosnië ingrijpend. De Bosnische Serviërs bonden eindelijk in. De strijdende partijen sloten onder druk van de VS op 14 oktober 1995 een staakt-het-vuren en namen deel aan vredesonderhandelingen in het Amerikaanse Dayton, die op 14 december het vredesakkoord van Parijs opleverden. De partijen kwamen overeen dat UNPROFOR op 20 december 1995 zou worden vervangen door een robuuste NAVO-implementatiemacht: IFOR.

Het Nederlandse aandeel in de hoofdkwartieren

Het grote Nederlandse aandeel in de staven van UNPROFOR,UNPF,BH-Commanden Sector North-East was - met name wat betreft de hogere functies - gerelateerd aan het relatief omvangrijke aantal troepen dat Nederland bijdroeg aan de operaties.

Het hoofdkwartier van UNPROFOR / UNPF

Het aantal Nederlandse militairen in de staf en stafcompagnie van UNPROFOR vanaf 1 april 1995 UNPF- steeg van 18 militairen in november 1992 tot 60 militairen in augustus 1994 en daalde daarna naar 49 militairen in augustus 1995.Nederlandse militairen bekleedden in de periode van 22 september 1992 tot 27 juli 1995 enkele malen de functie van hoofd operatiën voor Bosnia and Herzegovina in deze staf. Dit waren de kolonels R. Kampman, M.J.H. Bevers, H.A.J. Bokhoven en jhr. J.H. de Jonge. De eerste drie waren tevens contingentscommandant van de Nederlandse militairen in voormalig Joegoslavië. De Koninklijke Landmacht leverde van 21 juni 1995 tot I februari 1996 ook de chef-staf van UNPF belast met operatiën, generaal-majoor A.M.W.W.M. Kolsteren. In het hoofdkwartier bevond zich naast Nederlands administratief en ondersteunend personeel ook een groep van de zogenoemde groene of parate Koninklijke Marechaussee (KMar).De 'groene' marechaussees- tien in totaal- waren lid van het Militaire Politiepeloton (MP-peloton) van UNPROFOR / UNPF. Ze hielden zich vooral bezig met verkeerscontroles. Nederland leverde van september 1993 tot maart 1994 de hoogste baas van het MP-peloton, de provost marshalI, majoor R.E. Dongor. Daarnaast waren er algemene opsporingsambtenaren van de 'blauwe' KMar voor de Nederlandse militairen in voormalig Joegoslavië. Hun aantal varieerde naar gelang het aantal uitgezonden Nederlandse militairen.

Het hoofdkwartier van BH-Command

Nederland leverde sinds de oprichting van BH-Command vijftig à zestig militairen aan het hoofdkwartier, waarvan er dertien daadwerkelijk in de staf zaten. Vanaf februari 1994 leverde de KL de chef-staf van BH-Command. Dit waren achtereenvolgens de brigade-generaals A.P.P.M.van Baal, J.W: Brinkman, C.H. Nicolai en F.J.A. Pollé. De andere Nederlandse militairen in het hoofdkwartier werden aangetrokken vanwege hun specialistische kennis - zoals de genisten en de 'verbindelaars' - of verrichtten andere ondersteunende taken. Een bijzondere eenheid was het internationale transportpeloton van BH-Command dat in november 1992 werd opgericht. Het transportpeloton had een totale omvang van 35 militairen, van wie 10 Nederlanders. Het peloton reed grotendeels voor de UNPROFOR-eenheden, maar vervoerde soms ook humanitaire hulpgoederen. Het materieel bestond hoofdzakelijk uit DAF-vrachtwagens en negen Landrovers. De thuisbasis was tot I maart 1994 Kiseljak, daarna Divulje Barracks in Split.

Het hoofdkwartier van Sector North-East

Om de operationele aansturing te verbeteren, deelde BH-Command per 1maart 1994 Bosnië-Herzegovina op in drie sectoren (Sarajevo, Sector South-Wést en Sector North-East), elk met een eigen sectorhoofdkwartier. De Nederlandse kolonel R. Groot kreeg - als chef-staf en plaatsvervangend commandant van de Sector North-East in Tuzla - half maart opdracht om een staf samen te stellen uit personeel van de infanteriebataljons in de sector en van het hoofdkwartier in Sarajevo. Kolonel Groot keerde 13 april 1994 wegens ziekte vervroegd terug naar Nederland. Kolonel J.H.M. Engelen volgde hem op. De gecombineerde functie van chef-staf en plaarsvervangend commandant werd op 4 maart 1995 gesplitst met het aantreden van kolonel C.L. Brantz als nieuwe plaatsvervangend commandant. Een Pakistaanse officier werd de nieuwe chef-staf. Kolonel J.R. Karssing volgde kolonel Brantz op 31 augustus1995 op als plaatsvervangend commandant. Karssing keerde op 21 december 1995 huiswaarts. Naast de genoemde functionarissen stelde Nederland continu een tiental andere militairen in verschillende functies beschikbaar voor het hoofdkwartier van de Sector North-East Het Nederlandse contingentscommando bij UNPROFOR / UNPF Het Ministerie van Defensie besloot in september 1992 een Nederlandse opperofficier, naast diens organieke taak bij de VN-vredesmacht, te belasten met het contingentscommando. De contingentscommandant behartigde de belangen van Nederland en alle Nederlandse militairen in voormalig Joegoslavië.

Contingentscommandanten

kol R. Kampman (22 september 1992 - 29 maarr 1993)
kol M.J.H. Bevers (29 maart 1993 - 23 september 1993)
kol H.A.]. Bokhoven (23 september 1993 - 24 maart 1994)
bgen G.J .M. Bastiaans (24 maart 1994- 16 november 1994)
bgen J.W Brinkman (16 november 1994 - I maart 1995)
bgen C.H. Nicolai (I maart 1995 - 4 april 1995)
kol WM. Verschraegen (4 april 1995- 30 september 1995)
kol H.J.G.J. Teussink (30 september 1995 - 21 december 1995)

1(NL)VN Verbindingsbataljon

De Nederlandse regering besloot op 28 februari 1992,vooruitlopend op het formele verzoek van de VN van 5 maart, tot oprichting van I(NL) VN-Verbindingsbataljon. De eenheid moest binnen de vredesmacht de verbindingen van de twaalf infanteriebataljons, één geniebataljon en de hoofdkwartieren verzorgen. Elk infanteriebataljon, het geniebataljon en de vier sectorhoofdkwartieren kregen een Nederlands communicatiecentrum (comcen) van elf militairen. Naast de 'verbindelaars' maakten onder meer een hersteldetachement, een bevoorradingsgroep en een klein detachement van de KMar deel uit van de nieuwe verbindingseenheid. Twaalf kwartiermakers vertrokken op 10 maart naar Sarajevo, de beoogde locatie van het UNPROFOR-hoofdkwartier,om aldaar een verbindingscentrum in te richten en de komst van het bataljon voor te bereiden. De bataljonscommandant, luitenant kolonel H. Vermaas, was hen op 2 maart al vooraf gegaan. Hij was evenals zijn opvolgers naast bataljonscommandant ook senior signals officer in de staf van UNPROFOR. Na de verhuizing van het UNPROFOR-hoofdkwartiernaar achtereenvolgens Belgrado (mei 1992) en Zagreb (augustus 1992) zou een Nederlands verbindingsdetachement van zeven personen in Sarajevo achterblijven. De kwartiermakers kregen op 14 en 17 maart versterking van respectievelijk 10 en 25 verbindelaars. Een deel van de militairen reisde in afwachting van hun collega’s alvast door naar de sectoren Oost, West, Noord en Zuid in Kroatië. Het materieel van het bataljon werd op 1 april onder begeleiding van vijftig militairen naar Zagreb opgevoerd. Hier kwam een dag later ook de hoofdmacht van het bataljon (229 militairen) aan. Het bleek bij nader inzien eenvoudiger om vanuit Zagreb in de toegewezen gebieden te ontplooien dan vanuit Sarajevo. De hoofdmacht van het verbindingsbataljon arriveerde vanaf zaterdag 4 april in de vier United Nations Protected Areas. Luitenant-kolonel Vermaas kon twee dagen later aan UNPROFOR-bevelhebber luitenant-generaal Satish Nambiar melden dat het verbindingsbataljon zich als eerste volledige VN-eenheid in het voormalig Joegoslavië had ontplooid. De militairen van de eerste groep Nederlanders zouden drie, zes of acht maanden in voormalig Joegoslavië actief zijn; daarna was de uitzendtermijn steeds zes maanden om de noodzakelijke continuïteit te garanderen. Het verbindingsbataljon bereikte zijn maximale sterkte op 1 juli 1993: 477 militairen. De Veiligheidsraad breidde het UNPROFOR-gebied in juni 1992 uit met Bosnië-Herzegovina. Drie infanteriebataljons met elk een Nederlands comcen arriveerden in juli in Sarajevo. In oktober en november 1992 volgden een Brits infanteriebataljon in Vitez, een tweede Canadees infanteriebataljon in Visoko, het Nederlands-Belgische transportbataljon in Busovaca en medio 1993 een Spaans infanteriebataljon in Medugorje. Nadat de Veiligheidsraad in april en mei 1993 zes Moslimgebieden tot safe areas had uitgeroepen, werden een Frans en een Scandinavisch infanteriebataljon - beide met een Nederlands comcen - respectievelijk in Velika Kladusa (safe area Bihac) en safe areaTuzla gestationeerd. Het comcen in Tuzla telde echter slechts zes Nederlanders in plaats van elf, aangezien de Scandinaviërs zelf de telefoon- en faxverbindingen onderhielden. De VN voerden vanaf maart 1994 nieuwe satellietcommunicatieapparatuur in, waardoor het Nederlandse verbindingspersoneel overbodig werd. UNPROFOR trok het bataljon overeenkomstig een Signal Transition Plan gefaseerd terug. In fase I werden tussen 18maart en 24 mei 1994 de bataljonscomcens overgedragen. Het verbindingsbataljon droeg in fase 2 de comcens in de vier sectorhoofdkwartieren en in Kiseljak en Zagreb over. Vijftien 'verbindelaars' bleven achter als onderdeel van de sectie 6 (stafsectie belast met communicatie) van het UNPROFOR-hoofdkwartierin Zagreb. Zij hielden zich tezamen met een aantal burgers bezig met het plannen en organiseren van verbindingen en het signaleren en oplossen van problemen. De stafcompagnie van het verbindingsbataljon in Zagreb ten slotte werd in de derde fase vervangen door de Logbase Zulu-compagnie, ter ondersteuning van het Nederlands-Belgische transportbataljon in Busovaca en het luchtmobiele infanteriebataljon in Srebrenica . Het verbindingsbataljon verdween formeel op I augustus 1994 uit de slagorde van UNPROFOR. De eenheid werd op I september 1994 opgeheven. Eén lid van het bataljon, sergeant WJ.L.M. Martens, was op 10 oktober 1993 bij een mijnongeval om het leven gekomen.

Commandanten van I(NL)VN Verbindingsbataljon

lkol H. Vermaas (2 maart 1992 - 29 november 1992)
lkol J.L. Willems (29 november 1992 - 24 mei 1993)
lkol B.A.E.M. Clabbers (24 mei 1993 - 27 november 1993)
lkol T.W.J. Leeflang (27 november 1993 - 31 mei 1994)
lkol T. Ent (31 mei 1994 - 1 september 1994)

1(NL/BE)VN Transportbataljon en 1(NL/BE)VN Logistiek en Transportbataljon

De regeringen van Nederland en België gaven, vooruitlopend op een formeel verzoek van de secretaris-generaal,te kennen in het kader van resolutie 776 een gezamenlijke transporteenheid van 560 militairen naar Bosnië-Herzegovina te zullen sturen. De eenheid zou de ruggengraat van de humanitaire hulpverlening van UNPROFOR in Bosnië gaan vormen. Het bataljon was opgebouwd uit twee Nederlandse transportcompagnieën, elk 170 militairen sterk, en één Belgische transportcompagnie, 100 militairen sterk. Nederland leverde ook de staf, staf- en verzorgingscompagnie (ssv-compagnie) van 120 militairen. De Belgische compagnie kon beschikken over 25vrachtWagens,de Nederlanders namen 4° tientonners en 24 viertonners mee. De Nederlanders roteerden in tegenstelling tot de Belgen niet als compleet contingent maar in groepen van 150 personen, vooral om de continuïteit in kennis en ervaring te waarborgen. Alvorens de hoofdmacht van het Nederlandse deel van het transportbataljon op 7 en 10 november vertrok, waren 160 kwartiermakers hen voorgegaan. De vier compagnieën werden op drie locaties ondergebracht. De ssv- en A-compagnie vlogen naar Split om daar het rollend materieel en de overige uitrustingsstukken te ontschepen en op 16 november door te reizen naar twee kampen in de in Centraal-Bosnië gelegen Bosnisch-Kroatische stad Busovaca. De Nederlandse commandant van het bataljon (de Belgen leverden de plaatsvervangend commandant) betrok met de stafcompagnie een leegstaand hotel te Busovaca, dat al snel als 'Hotel Nunspeet' (de plaats van herkomst van het eerste bataljon) door het leven ging. B-compagnie vloog naar Zagreb - het materieel van deze eenheid arriveerde daar per trein onder begeleiding van zestig militairen - maar kreeg van de Bosnische Serviërs geen toestemming om door te reizen naar de Bosnisch-Servischestad Banja Luka, de eigenlijke bestemming van B-compagnie. Een deel van de compagnie hielp zolang in Zagreb Amerikaanse militairen met het opzetten van een Mobile Army Surgical Hospital (MASH).De staf van UNPROFOR besloot vervolgens B-compagnie op het terrein van een hout impregneerfabriek in Santici nabij Vitez te legeren (Vitez en Busovaca vormden samen een Kroatische enclave in Moslimgebied). De Belgische compagnie streek neer in Pancevo nabij Belgrado, maar opereerde vanaf 24 april 1993 ook vanuit de compound in Santici. In Split en Zagreb bleven logistieke eenheden achter ter ondersteuning van het transportbataljon. De Nederlandse hulpkonvooien werden in Bosnië beschermd door de infanteriebataljons van UNPROFOR: in eerste instantie het Britse bataljon in Vitez, later ook het Scandinavische bataljon in Tuzla en het Canadese in Visoko. De infanteriebataljons konden echter niet altijd voorkomen dat de Nederlandse vrachtwagens werden beschoten. De transportroute van Busovaca naar Tuzla liep tussen Kladanj en Stupari over een afstand van tien kilometer dicht langs Bosnisch-Servische stellingen van waaruit konvooien regelmatig onder vuur kwamen te liggen. Dit deel van de route kreeg dan ook de toepasselijke naam Bomb Alley. Eind april 1993 gingen de Bosnische Kroaten en Moslims in Centraal-Bosnië elkaar te lijf, waardoor de veiligheidssituatie sterk verslechterde. De compounds van het transportbataljon in Busovaca en Santici lagen middenin de frontlinie. De kampementen werden regelmatig door afzwaaiende projectielen getroffen. Bovendien moest het transportbataljon onder zeer riskante omstandigheden operatie Lifeline uitvoeren,met als doel de ergste humanitaire nood in Bosnië te lenigen. Konvooiritten naar de nabijgelegen plaatsen Zenica en Travnik waren levensgevaarlijk vanwege het onder de strijdende partijen populaire banden schieten, terwijl de konvooien de strategisch gelegen stad Gornji Vakuf vanwege de sluipschutters alleen op zeer hoge snelheid konden doorkruisen. Bij de beschieting van een Nederlands konvooi ten zuiden van Novi Travnik op 25 oktober 1993 vielen zeven gewonden, van wie vier ernstig. De cabines van de vrachtwagens kregen korte tijd ter bescherming van de chauffeur en bijrijders een stalen bepantsering, wat de bijnaam Mad Max opleverde. De dreiging in Centraal-Bosnië verminderde aanzienlijk toen de Moslims en Kroaten in Bosnië op 23 februari 1994een staakt-het-vuren sloten en in mei de Moslim-Kroatische Federatie vormden. Het transportbataljon had twee jaar na aankomst in Bosnië ruim honderdduizend ton goederen vervoerd. Het aanbod van hulpgoederen door de United Nations High
Commissioner for Refugees(UNHCR) nam eind 1994 sterk af, waardoor het bataljon met één transportcompagnie minder toe kon. Het Nederlandse Ministerie van Defensie besloot B-compagnie uit Santici terug te trekken en het resterende deel van het transportbataljon met het Support Command in Lukavac samen te voegen tot I(NL/BE)VN LogTbat (logistiek en transportbataljon). Een bevoorradings- en een herstelcompagnie namen de plaats in van B-compagnie en de Belgen in Santici. De Belgische compagnie werd bij A-compagnie in Busovaca gelegerd. De ssv-compagnie bleef in Hotel Nunspeet. De reorganisatie kreeg eind maart 1995 haar beslag. Het vredesakkoord van Parijs van 14 december 1995 luidde het einde van UNPROFOR in Bosnië en de komst van lFORin. lFOR erfde LogTbat, minus de Belgen, van UNPROFOR.Vier Nederlandse militairen van het bataljon hadden sinds de komst naar Bosnië het leven verloren: op 18 februari 1993 korporaal-l C.P. Crijns, op 18 december 1993 soldaat P. Nijnatten, op 30 januari 1994 soldaat C.P. Wardenburg en op 3 oktober 1995 korporaal R. Heijmans.

Commandanten van 1(NL/BE)VN Tbaten 1(NL/BE)VN LogTbat

lkol J.J. de Boer (10 november 1992 - 30 april 1993)
lkol P. Schipper (30 april 1993 - I november 1993)
lkol H.J. Molenkamp (I november 1993 - 30april 1994)
lkol P.G.M. Opgenorr (30 april 1994 - 29 oktober 1994)
lkol A.R. Bos (29 oktober 1994 - 4 april 1995)
kol W.M. Verschraegen (4 april 1995 - 30 september 1995)
kol H.J.G.J. Teussink (30 september 1995 - 3 februari 1996)


1(NL)VN Infanteriebataljon (Dutchbat)

Minister van Defensie A.L. ter Beek bood secretaris-generaal Boutros-Ghali op 7 september 1993 voor de duur van anderhalf jaar een luchtmobiel infanteriebataljon (Dutchbat) met zijn eigen logistieke component (Support Command) aan, in totaal 1.196 militairen. Het formele verzoek van de secretaris-generaal volgde op 3 november 1993.Minister Ter Beek en de bevelhebber der Landstrijdkrachten (BLS),luitenant-generaal H.A. Couzy, concludeerden dat de inzet van een Nederlands infanteriebataljon in Centraal-Bosnië de voorkeur genoot boven inzet in de geïsoleerde safe areas Srebrenica en Zepa. Luitenant-generaal F. Briquemont, de bevelhebber van BHCommand, wilde het bataljon echter graag in Srebrenica en Zepa inzetten. Minister Ter Beek ging uiteindelijk overstag. Het Nederlandse bataljon zou in Srebrenica een Canadese compagnie aflossen.
De Nederlandse regering ging op 12 november 1993 formeel akkoord met deze uitzending. Het infanteriebataljon werd kortweg Dutchbat genoemd en was 776 militairen sterk. De kern van Dutchbat-l bestond uit 550 militairen van 11 Infanteriebataljon Luchtmobiel (Garderegiment Grenadiers). Dutchbat-Il werd gevormd door 12 Infanteriebataljon Luchtmobiel (Garderegiment Jagers) en Dutchbat-lll door 13Infanteriebataljon Luchtmobiel (Regiment Stoottroepen). De twee eerste bataljons waren onderverdeeld in een staf en stafcompagnie van 206 militairen, een verzorgingscompagnie van 189 militairen, en drie infanteriecompagnieën (A-, B- en C-compagnie) elk 127 militairen sterk. Dutchbat-IIl had daarentegen behalve de drie infanteriecompagnieën een gecombineerde staf, staf- en verzorgingscompagnie (358 militairen). In de staf en stafcompagnie en de verzorgingscompagnie van het eerste en tweede bataljon waren onder meer opgenomen: een verbindingspeloton; een detachement van de Explosieven Opruimings Dienst van vier personen; een verkenningspeloton van het Korps Commandotroepen; twee infanteriepelotons; een geniepeloton; een detachement van de Koninklijke Luchtmacht (KLU) met vier Bölkow-helikopters; een bevoorradingspeloton; een herstelpeloton en een geneeskundig peloton. Dutchbat had ook zes forward air controllers in de gelederen, die tijdens close air supportmissies NAVO-vliegtuigen naar het doel moesten leiden. Begin december 1993 probeerde een verkenningsgroep van Dutchbat het toekomstige operatiegebied te bereiken. De Bosnische Serviërs verboden de groep echter de toegang tot Srebrenica en Zepa. Een nieuwe poging was wel succesvol: van 25 januari tot 10 februari 1994 bezocht een verkenningsgroep Srebrenica en Zepa. Inmiddels was op 27 januari een groep van II4 kwartiermakers van Dutchbat-l per trein uit Nederland vertrokken naar Split (via Zagreb). Veertig kwartiermakers van het Support Command voegden zich op 31januari bij deze groep. Het materieel van Dutchbat onder meer 49 YPR-pantserrupsvoertuigen (waarvoor de luchtmobiele Dutchbatters speciaal waren opgeleid) met . 50 mitrailleur, 9 mortieren 81mm, 9 TOW’s en 27 Dragons tegen gepantserde doelen – kwam medio februari met twee schepen in Split aan. Het Korps Mariniers leende daarnaast twaalf BV206-sneeuwvoertuigen uit aan Dutchbat en verzorgde de opleiding van de bijbehorende chauffeurs en monteurs. Het eerste deel (350 militairen) van de hoofdmacht van Dutchbat en het Support Command arriveerde op 8 februari in Split. In deze groep bevond zich ook een constructiecompagnie van tachtig militairen onder bevel van majoor EA.J. Smulders, die in de enclave Srebrenica met name zou helpen bij bunkerbouw en de versterking van wacht- en observatieposten. De constructiecompagnie zou aanvankelijk, zo was de planning, drie tot zes maanden in de enclave blijven. Dutchbat-ll bleek echter evenals Dutchbat-l grote behoefte te hebben aan extra geniesteun. De constructiecompagnie bleef daarom in afgeslankte vorm, 44 militairen sterk, tot december 1994 in Srebrenica. De nieuwe commandant was kapitein R.J.T. Veldman.
In de periode van 15 februari tot en met 1 maart 1994 arriveerde in een aantal slagen het merendeel van Dutchbat en het Support Command in Bosnië-Herzegovina. Een groep van 155 militairen - bestaande uit infanteristen van B-compagnie, een deel van de staf en stafcompagnie, genisten van de constructiecompagnie en geneeskundig personeel - trok op I maart 1994 onder leiding van de bataljonscommandant, luitenant-kolonel C.H.P. Vermeulen, Srebrenica binnen. Twee dagen later droeg de commandant van de Canadese compagnie, majoor J. Bouchard, het bevel in Srebrenica over aan luitenant-kolonel Vermeulen. De verzorgingscompagnie en de staf en stafcompagnie vestigden zich in een leegstaande accufabriek in het plaatsje Porocari, gelegen in het noorden van de enclave. B-compagnie betrok een kampement in Srebrenica-stad. C-compagnie voegde zich pas op 6 april bij hen. Dutchbat moest er de komende anderhalf jaar vanuit deze basis locaties voor zorgen dat de enclave een veilige en gedemilitariseerde zone bleef. De wapens van de Moslimeenheden behoorden daartoe te worden verzameld in het Weapon Collection Point (WCP). Dutchbat hield daarnaast door patrouilles en het bemannen van observatieposten (veertien vanaf 6 april 1994) zo goed mogelijk zicht op de veiligheidssituatie in de enclave en vooral op de omstreden enclavegrenzen. Sociale patrouilles moesten daarnaast de contacten tussen Dutchbat en de bevolking op peil houden. Het voor Srebrenica bestemde helikopterdetachement, onder bevel van kapitein-vlieger H. Noltes, arriveerde op 22 februari 1994 wel in Lukavac, maar kreeg van de Bosnische Serviërs geen toestemming om over hun grondgebied naar Srebrenica te vliegen. Zolang toestemming uitbleef, werd het detachement bij een Scandinavische medische compagnie op een fabriekscomplex (Blue Factory) tussen Tuzla en Lukavac ondergebracht. Een nieuw detachement, onder bevel van kapitein-vlieger P. Grijspaardt, loste het oude op 22 juli af. Dit tWeededetachement werd op 27 september teruggetrokken. De derde infanteriecompagnie van Dutchbat, A-compagnie onder bevel van kapitein A.M.C.D. Jansen op de Haar, kreeg van BH-Command opdracht op het vliegveld van Tuzla te ontplooien, in plaats van in Zepa. De versterkte compagnie (200 militairen) was daar op 22 maart 1994 operationeel. Om het vliegveld te beveiligen, plaatsten de Nederlanders rondom het terrein zes observatieposten en legden zo'n tien kilometer concertinàs (prikkeldraad). Een peloton van A-compagnie kreeg een beveiligingstaak in het iets ten noorden van Tuzla gelegen Srebrenik. A-compagnie kreeg begin mei van de commandant van de Sector North-East opdracht voorbereidingen te treffen voor een ontplooiing in de zogenoemde Sapna-vinger, een Moslimgebied gelegen ten oosten van Tuzla en aan drie zijden omringd door Bosnisch-Servische strijdkrachten. De compagnie verhuisde tussen 23 en 28 mei 1994, bouwde haar nieuwe kampement in het plaatsje Simin Han, en was vanaf 1 juni operationeel in de Sapna-vinger. De Nederlandse militairen kregen wederom een beveiligingstaak. Daarnaast moesten ze konvooien escorteren die de grens tussen Servië en Bosnië bij de grenspost Alfa overstaken. De drie infanteriepelotons van A-compagnie moesten ieder in een deel van het gebied patrouilleren. Op één na bevonden alle observatieposten zich rondom het kampement in Simin Han. Observatiepost T2 lag in het dorpje Jajici en bestond feitelijk uit twee gescheiden locaties. De bezetting van achttien militairen had vanuit deze post zicht op de confrontatielijn en de grenspost Alfa. Soldaat J. Broere kwam op 29 maart 1995om het leven toen Bosnische ServiërsT2 beschoten. Dutchbat moest zoals gezegd logistiek zelfstandig kunnen optreden. Het Support Command (420 militairen) was daartoe tegelijk met Dutchbat uitgezonden. De kwartiermakers van de logistieke eenheid richtten vanaf 2 februari 1994 een oude cokesverwerkende fabriek in Lukavac als kampement in. Het Support Command was begin maart operationeel en stond achtereenvolgens onder bevel van kolonel EG. van der Hooft, luitenant-kolonel W. van Dullemen, luitenant-kolonel L.H. Habraken en luitenant-kolonel D. Modderman. De eenheid onderhield vanuit Lukavac bevoorradingsroutes met de logistieke bases in Zagreb en Split aan de ene en met Srebrenica aan de andere kant. Gebeurtenissen op het politieke of milItaire vlak elders in Bosnië waren voor de Bosnische Serviërs echter nogal eens aanleiding om de konvooien van Support Command de toegang tot de enclave Srebrenica te weigeren. Een transporteenheid van twintig militairen (tWaalfvan de KLUen acht van de KL)leverde van 1 augustus tot 4 november 1994 transportsteun aan Support Commando Nederland voegde, zoals al opgemerkt, in april 1995 het Support Command samen met het transportbataljon tot I(NL/BE)VNLogTbat, dat zowel humanitaire hulpgoederen transporteerde als Dutchbat logistiek ondersteunde. Dutchbat-II, onder bevel van luitenant-kolonel P.L.E.M. Everts, loste op 21 juli 1994 Dutchbat-l af. Luitenant-kolonel Evens legerde A-compagnie in Srebrenica-stad en C-compagnie in Potocari. B-compagnie ging naar Simin Han. De hoogste Nederlandse militair in Simin Han was de plaatsvervangend bataljonscommandant, majoor E. Hoogendoorn. Dutchbat-Il had qua ongevallen een minder fortuinlijke tijd in Srebrenica dan zijn voorganger. In augustus 1994 raakten vier militairen gewond bij mijnongevallen.
Dutchbat-IlI, onder bevel van luitenant-kolonel T.J.P. Karremans, nam op 18 januari 1995 de vlag over. Karremans plaatste A-compagnie, onder bevel van kapitein T.A. Hogeveen, tezamen met de plaatsvervangend bataljonscommandant, majoor P. van Geldere, in Simin Han. B-compagnie werd gelegerd in Srebrenica-stad en C-compagnie en de ssv-compagnie te Potocari. De Bosnische Serviërs sloten als reactie op de NAVO-bombardementen op hun 'hoofdstad' Pale, Srebrenica na 26 mei hermetisch af van de buitenwereld. Tevens namen zij op 3juni in het uiterste zuiden van de enclave de observatiepost Echo in. Het zuiden van de enclave was op 6 juli wederom het doel van een Bosnisch-Servische aanval. In eerste instantie meende UNPROFOR dat de aanval zich tot dit deel van de enclave zou beperken, omdat hier een strategisch belangrijke weg liep. Al snel bleek echter dat de Bosnische Serviërs de gehele safe area in handen wensten te krijgen. Ze dwongen het personeel van de observatieposten zich over te geven of zich terug te trekken naar Srebrenica-stad of Potocari. Soldaat-l R. van Renssen kwam op 8 juli 1995 om het leven toen een Moslimstrijder een handgranaat naar de terugtrekkende YPR gooide waarvan Van Renssen de boordschutter was. De vierhonderd overgebleven Dutchbat-militairen, UNPROFOR,de Moslims en beperkte luchtsteun bleken niet in staat de opmars van de Bosnische Serviërs te stoppen. Op de avond van II juli 1995 was de enclave in feite gevallen en omsingelden de Bosnisch-Servische eenheden het Nederlandse bataljon en tienduizenden vluchtelingen op en rond de compound in Potocari. Een deel van de Moslimbevolking en de meeste Moslimstrijders probeerden inmiddels op eigen kracht Centraal-Bosnië te bereiken. De Moslimmannen van weerbare leeftijd die waren achtergebleven werden door de Bosnische Serviërs afgevoerd en om het leven gebracht. De vrouwen en kinderen werden met bussen overgebracht naar Moslimgebied in Centraal-Bosnië. Dutchbat verliet op 21 juli de enclave en keerde via Zagreb terug naar Nederland.
A-compagnie in Simin Han was inmiddels afgelost door A-compagnie van 42 Pantserinfanteriebataljon Limburgse Jagers onder bevel van majoor M.E. Engbersen. De nieuwe eenheid werd onmiddellijk na aankomst al geconfronteerd met Moslimvluchtelingen uit de gevallen enclave, die demonstreerden bij de poort van het kamp omdat ze duidelijkheid wensten over het lot van hun familie. De staf van de Sector North-East gaf een deel van de Limburgse Jagers en het Scandinavische bataljon opdracht een vluchtelingenkamp op het vliegveld van Tuzla op te zetten. Op 8 augustus arriveerde ook een militair chirurgisch team van drie artsen en zeven verpleegsters uit Nederland. Als onderdeel van de Scandinavische medische compagnie bleven ze tot 14.september 1995in Tuzla. Zweedse militairen hadden inmiddels eind augustUsde militairen van A-compagnie in Tuzla afgelost. De weer complete A-compagnie concentreerde zich gedurende de resterende maanden op de gebruikelijke VN-taken in de Sapna-vinger. Majoor Engbersen droeg op 4 november 1995 het commando over aan een Zweedse eenheid. De laatste Limburgse Jagers keerden op 10 november terug naar Nederland.

Commandanten Dutchbat-l, Dutchbat-II en Dutchbat-IIl

lkol C.H.P. Vermeulen (21 februari 1994 - 21 juli 1994)
lkol P.L.E.M. Evers (21 juli 1994 - 18 januari 1995)
Ikol T.J.P. Karremans (18 januari 1995 - 21 juli 1995)

De commissie van experts

De Veiligheidsraad verzocht de secretaris-generaal op 6 oktober 1992 in resolutie 780 een onafhankelijke commissie van experts in te stellen die onderzoek moest verrichten naar de schendingen van de mensenrechten in voormalig Joegoslavië. De bevindingen van de commissie werden ter beschikking gesteld van het Internationaal Tribunaal voor Oorlogsmisdaden in voormalig Joegoslavië (het 1CTY in Den Haag). Een onderzoeksgroep van zes artsen vertrok in opdracht van de commissie van experts op II oktober 1993 naar Kroatië om op twee locaties (nabij Vukovar en Pakrac) onderzoek te verrichten. Een detachement van 33 Nederlandse militairen, van wie 6 behorend tot de Gravendienst van de KL, ondersteunde de artsen daarbij. Majoor P.J. de Jonge voerde het bevel over het detachement, eerste luitenant H.J.R. Jongen was hoofd van de militairen van de Gravendienst. Het ndersteuningsdetachement keerde op 16 november vervroegd terug omdat bij Pakrac geen massagraf werd aangetroffen en de Serviërs in Daruvar tegenwerkten. Nederlandse militairen reisden op verzoek van het 1CTY nog eenmaal naar Kroatië. Een team van militaire specialisten op het gebied van de nucleaire oorlogvoering onderzocht van 20 oktober tot 3 november 1993 in de sectoren Oost en West of lokale partijen er radioactieve stoffen hadden gedumpt. Deze stoffen werden niet aangetroffen.

De Nederlandse militaire waarnemers (UNMO's)

De Nederlandse regering besloot op 28 februari 1992 naast het verbindingsbataljon ook dertien United Nations military observers (UNMO'S) ter beschikking van UNPROFOR te stellen, afkomstig van landmacht, luchtmacht en marine. Dit aantal werd in de loop van 1992 uitgebreid tot 38 en bedroeg eind 1993 48 militairen. UNPROFOR zat in juni 1992 te springen om waarnemers die toezicht konden houden op de naleving van een staakt-het-vuren op en rond het vliegveld van Sarajevo. UNTSO stelde dertig waarnemers beschikbaar, onder wie de Nederlandse kapitein der mariniers H.C. Krediet en majoor L.L.M. Buurman van de KL. Het inzetgebied van de Nederlanders breidde zich geleidelijk uit van Kroatië naar Bosnië in 1992 en vervolgens naar Macedonië in januari 1993. De UNMO's hadden tot taak de strijdende partijen te observeren, hen te bewegen tot een staakt-het-vuren en een normalisering van de verhoudingen te bevorderen. De waarnemers woonden veelal temidden van de lokale bevolking en waren daardoor een kwetsbaar doelwit van vooral Bosnisch-Servische wraakacties. De Bosnische Serviërs legden een groot aantal UNMO'S, onder wie ook Nederlanders, huisarrest op of gingen over tot regelrechte gijzeling, vooral als represaille voor luchtaanvallen van de NAVO. Kolonel WA.M. van Dijk werd op 14 februari 1993 als chief military observer (CMO) in Bosnië aangesteld, kolonel G.L.M. Pastoor volgde hem begin augustus 1993 in die functie op. Het hoofd van alle UNMO's in voormalig Joegoslavië, de CMO van het UNPROFOR-hoofdkwartier, was van I november 1993 tot 16 november 1994 de Nederlandse brigade-generaal G.J.M. Bastiaans. In die hoedanigheid gaf hij leiding aan 555 waarnemers verspreid over Kroatië, Bosnië en Macedonië. Met het einde van UNPROFOR werd ook de waarnemersmissie opgeheven. De logistieke ondersteuning vanuit Split en Zagreb UNPROFOR stelde in Zagreb en Split gebouwen en terreinen beschikbaar aan de troepenleverende landen om de logistieke ondersteuning van de nationale eenheden in goede banen te leiden. Het Ministerie van Defensie plaatste daartoe eenheden op kamp Pleso nabij Zagreb (LogbaseZulu) en in de Divulje Barracksbij Split (Logbase Sierra). De militairen in Zagreb hadden vanaf begin 1994 als belangrijkste klant Dutchbat in Srebrenica. De terugtrekking van het bataljon in juli 1995leidde dan ook tot een flinke inkrimping van de logistieke eenheid. De resterende militairen werden tezamen met de bij het UNPF-hoofdkwartier ingedeelde Nederlandse militairen ondergebracht in I(NL)SSVCIEUNPF. De belangrijkste klant van de logistieke basis in Split (opgericht op I juli 1993)was het transportbataljon. Deze Logbase Sierra werd in april 1995 gereorganiseerd tot een point of debarkation-compagnie (I(NL)VNPOD- compagnie). Materieel en personeel voor alle Nederlandse eenheden in voormalig Joegoslavië werden in het vervolg vooral via Split aan- en afgevoerd.

De vliegbasis Tuzla

Bij Tuzla lag een van de grootste vliegvelden van voormalig Joegoslavië. Het vliegveld lag midden in het conflictgebied en UNPROFOR had er dus alle belang bij het vliegveld open te stellen voor humanitaire hulpvluchten en de aan- en afvoer van VNmilitairen. Een internationale groep van 22 militairen onder bevel van een Noorse officier kreeg begin april 1994 de opdracht het vliegveld gebruiksgereed te maken en te houden. De KLU stelde van 13 april 1994 tot de opheffing van UNPROFOR op 21 december 1995 drie militairen beschikbaar, onder wie een luitenant-kolonel (de plaatsvervangend commandant). Het vliegveld ontving tussen april en juli 1994 vliegtuigen en helikopters, maar moest daarna vanwege Bosnisch-Servische beschietingen worden gesloten. De vluchtelingen uit Srebrenica werden in juli en augustus 1995 voor een groot deel op het vliegveld opgevangen.

Het Nederlands aandeel in UNCIVPOL

De KMar zond op 29 november 1993 tien onbewapende politieagenten (United Nations Civilian Police: UNCIVPOL) naar voormalig Joegoslavië. UNCIVPOL controleerde - als onderdeel van UNPROFOR - vooral de onpartijdigheid van de lokale politie. De veel grotere United Nations International Police TaskForce (UNIPTF)nam in februari 1996 de taken van UNCIVPOL over.

De Rapid Reaction Force (RRF)

De Nederlandse regering besloot op 7 juni 1995 tot deelname aan de Frans -Britse Rapid Reaction Force (RRF) met een versterkte mortiercompagnie van het Korps Mariniers (158 militairen) met 6 mortieren 120 mm, een mortieropsporings-radareenheid van de KL (22 militairen) en 6 staffunctionarissen. De mortieropsporingsradareenheid bestond uit twee groepen militairen met elk een AN/TPQ 36-radarinstallatie (een derde radar was reserve). Het Nederlandse contingent (in totaal 186 militairen) in de RRF stond onder bevel van majoor der mariniers I. Piepers en was ondergebracht in een Multinational Brigade (MNB). Een verkenningsgroep reisde op 17 juni naar Bosnië, op 3° juni gevolgd door een groep van 25 militairen die het materieel in Split moesten lossen. Het merendeel van de Nederlanders (125 militairen) vertrok op 11 juli uit Split, maar bivakkeerde noodgedwongen vijf weken lang elders in Kroatië alvorens de RRF toestemming kreeg om zich op de berg Igman bij Sarajevo te ontplooien. De mortiercompagnie en de mortieropsporingsradareenheid werden bij aankomst op Igman als derde en vierde batterij aan het Britse I9 (UK)Field Artillery Regiment toegevoegd. De radarsystemen waren respectievelijk vanaf I7 en 23 augustus 1995 operationeel. NAVO-vliegtuigen en de RRF straften in een gezamenlijke actie een op 28 augustus uitgevoerde bloedige Bosnisch-Servische mortierbeschieting op Sarajevo af, door twee weken lang de stellingen van de Bosnische Serviërs rondom Sarajevo onder vuur te nemen (operatie Deliberate Force). De mortieropsporingsradars stonden tijdens de gehele operatie in direct contact met het vuursteuncoördinatiecentrum van de MNB, waar kapitein R.A.L.A. van Gorp de scepter zwaaide. Het vuur. van de Bosnisch- Servische wapens kon zo binnen enkele minuten worden gelokaliseerd en beantwoord. De RRF en daarmee ook de MNB gingen op 20 december 1995 over in de nieuwe NAVO-operatie: lFOR.

Overledenen

kpl 1 C.P. Crijns (18 februari 1993)
sgt W.J.L.M. Martens (10 oktober 1993)
kpl P.J.M. Nijnatten (18 december 1993)
sld C.P. Wardenburg (30 januari 1994)
kpl R.M. Heijmans (3 oktober 1995)
sld J. Broere (29 maart 1995)
sld1 R. van Renssen (8 juli 1995)

Bron: Ministerie van Defensie
Boek: Van Korea tot Kosovo

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deelnemende landen: 38
             
 
Argentinië
 
Australië
 
Bangladesh
 
België
 
Brazilië
 
Canada
 
             
 
Colombia
 
Denemarken
 
Egypte
 
Finland
 
Frankrijk
 
Ghana
 
             
 
Groot Brittanië
 
Ierland
 
India
 
Indonesië
 
Jordanië
 
Kenya
 
             
 
Luxemburg
 
Maleisië
 
Nederland
 
Australië
 
Nigeria
 
Noorwegen
 
             
 
Oekraïne
 
Pakistan
 
Polen
 
Portugal
 
Rusland
 
Spanje
 
             
 
Tjecho-slowakije
 
Tunesië
 
Turkije
 
Verenigde Staten
 
Venezuela
 
Zweden
 
   

Zwitserland

 

                 
 
Nepal
 
 
 
 
 
 

 

   
 
 

Na de sneeuw: modder. Een DAF YBZ 3300-takelauto van het Transportbataljon (UNPROFOR) op weg door Centraal-Bosnië (februari 1995) (Foto: NIMH).

 

 

 
Scherpe confrontaties in de Tweede Kamer over het uitzenden van een gevechtseenheid naar Bosni. Kamerlid M. van Traa (PvdA) in debat met de minister van Defensie, A.L. ter Beek. Links de minister van Buitenlandse Zaken, P.H. Kooijmans, rechts de staatssecretaris van Defensie, B.J.M. baron van Voorst tot Voorst. (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 

Het Support Command opereerde vanaf februari 1994 vanaf het vervuilde terrein van een oude cokesfabriek in het Bosnische plaatsje Lukavac (Foto: NIMH).

 

 

 

 

 

 
Een aantal hoofdrolspelers in de enclave Srebrenica (9 april 1994). V.l.n.r: adjudant E. Oskam, Moslim-ondercommandant Ramiz Becirovic, de Deense UNMO majoor Ib Gottschalck, Moslim-president Fahrudin Salihovic, vice-president H. Fejzic, commandant Dutchbat-I luitenant-kolonel C.H.P. Vermeulen, de Bosnisch-Servische brigadecommandant kolonel Vukota Vukovic, Moslimbevelhebber Naser Oric, liaisonofficier majoor A. Derksen, de Bosnisch-Servische majoor Momir Nicolic en de Britse UNMO lieutenant-commander Mark Foster (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 

YPR-pantserrupsvoertuig bewapend met .50 mitrailleur op patrouille in de enclave Srebrenica (Foto: NIMH).

 

 
Na de terugkeer van Dutchbat-III uit Srebrenica interviewt de massaal toegestroomde pers luitenant-kolonel Th.J.P. Karremans voor de hekken van het UNPF-hoofdkwartier in Zagreb (22 juli 1995) (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 

Mercedes terreinvoertuigen van de Koninklijke Marechaussee arriveren bij de Nederlandse compound in Busovaca (Foto: NIMH).

 

 
Een van de Nederlandse communicatiecentra (comcens) bevond zich van april 1992 tot mei 1994 in het hoofdkwartier van het Poolse bataljon in Slunj (Sector Noord) (Foto: NIMH).
 

 

   
 
 

Een humanitair konvooi van het transportbataljon passeert in augustus 1994 een vouwbrug over de rivier de Neretva nabij Mostar Foto: NIMH).

 
De Mad Max, een gepantserde kap, moet de chauffeur en bijrijder van de vrachtwagens beschermen tegen kogels en granaatscherven (Foto: NIMH).
 

 

   
 
  Observatiepost Alfa (rechtsboven) in april 1994 met op het dak het draadgeleide TOW-antitankwapen waarvan de helderheidsversterker werd gebruikt om s nachts de omgeving af te speuren. In het midden het pantserrupsvoertuig YPR 765 met .50 mitrailleur waarin de militairen bescherming konden zoeken (Foto: NIMH).  

De vier Bolkow 105C-helikopters van Dutchbat in april 1994 op de nabij Tuzla gelegen Blue Factory (Foto: NIMH).

 

 

 

 

 

   

En van de kampen van het Nederlands-Belgisch transportbataljon bevond zich in Busovaca (Foto: NIMH).

 

 

 

 

 
  De observatieposten Quebec en Romeo zijn alleen te voet te bereiken. De militairen torsen naast een scherfvest en het persoonlijke wapen zon dertig kilo uitrusting naar boven (Foto: NIMH).