ISRAEL
UNITED NATIONS TRUCE SUPERVISION ORGANIZATION
Duur: 7 juli 1956 – heden
Krijsmachtdeel: Koninklijke Landmcht, Luchtmacht, Marine
Aantal militairen: 617
Dodelijke slachtoffers: geen
Achtergronden
De Volkenbond gaf Palestina in 1920 als mandaatsgebied in beheer
aan Groot-Brittannië. De spanningen in het gebied waren groot
omdat joodse immigranten een eigen (joodse) staat in Palestina
wilden vestigen, een plan waartegen de autochtone Palestijnse
bevolking zich fel verzette. Door de verschrikkingen van de Tweede
Wereldoorlog nam de roep om een joodse staat in kracht toe. Groot-Brittannië
kondigde op 14 februari 1947 aan het mandaatsgebied over te zullen
dragen aan de VN. De VN riepen daarop in mei het United Nations
Special Comittee on Palestine (UNSCOP) in het leven. UNSCOP stelde
voor Palestina te splitsen in een joodse en een Palestijnse staat.
Dit plan werd op 29 november 1947 aangenomen door de Algemene
Vergadering van de VN. De Palestijnen verklaarden zich echter
tegen het plan en kozen voor de aanval. De Veiligheidsraad riep
op 23 april 1948 op tot een staakt-hetvuren en stelde een bestandscommissie
in die dat moest bewerkstelligen.
Op 14 mei 1948,een dag voordat het Britse mandaat over Palestina
zou aflopen, riep de Joodse Nationale Raad de staat Israël
uit. De buurlanden, verenigd in de Arabische Liga (Egypte, Libanon,
Jordanië en Syrië), openden daarop de aanval op de nieuwe
staat. Eind mei riep de Veiligheidsraad in resolutie 50 (29 mei
1948) de strijdende partijen op de wapens neer te leggen. Het
bestand ging in op 11 juni 1948.
Militaire waarnemers, georganiseerd in de United Nations Truce
Supervision Organization (UNTSO),zagen toe op de naleving van
het bestand. Toen het bestand op 9 juli afliep, laaide de strijd
opnieuw op en moesten de waarnemers zich terugtrekken. De partijen
staakten, onder druk van de Veiligheidsraad, op 18 juli voor de
tweede maal de gevechten. Het bestand bleef deze keer van kracht
terwijl er naar een definitievere regeling voor het Israëlisch-Arabische
conflict werd gezocht. Die regeling kwam er (deels) in de eerste
helft van 1949, in de vorm van vier Algemene Wapenstilstandsakkoorden
tussen Israël enerzijds en achtereenvolgens Egypte, Libanon,
Jordanië en Syrië anderzijds. In deze akkoorden werden
afspraken gemaakt over de loop van de Israëlisch-Arabische
bestandslijnen en de oprichting van Mixed Armistice Commissions
(MAC'S). Dit waren EIMAC voor Egypte en Israël, ILMAC voor
Israël en Libanon, HKJIMAC voor Jordanië en Israël
en ISMAC voor Israël en Syrië. Hierdoor wijzigden de
taken van UNTSO. De Veiligheidsraad legde deze gewijzigde taakstelling
formeel vast in resolutie 73 van 11 augustus 1949.
Het VN-mandaat, de taken en de organisatie van UNTSO
Het werk van de UNTSO-waarnemers hing nauw samen met de taken
van de Mixed Armistice Commissions. Elk van deze commissies bestond
uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van Israël en een
van zijn buurlanden, onder voorzitterschap van de chef-staf van
UNTSO of een door hem aangewezen vertegenwoordiger. De voorzitter
werd ondersteund door een team van ongewapende militaire waarnemers.
De waarnemers werden tijdens hun uitzending van twaalf maanden
minimaal één keer overgeplaatst naar een andere
locatie, dit om eventuele verwijten van partijdigheid te vermijden.
De belangrijkste taken van de MAC's omvatten: het onderzoeken
van klachten over de toepassing of schending van de Algemene Wapenstilstandsakkoor-den;
assistentie bij de uitvoering van de bestandsakkoorden en indien
nodig aan beide partijen rapporteren over waargenomen activiteiten
langs de bestandsgrenzen. Daarnaast bemannen de waarnemers observatieposten,
voeren ze patrouilles uit en nemen ze deel aan de vergaderingen
van de MAC's. De waarnemers spelen daarnaast een rol bij de uitwisseling
van krijgsgevangenen of gesneuvelden en de teruggave van afgedwaald
vee. Zo nodig helpen zij ook bij eventuele wijzigingen van de
grens- of bestandslijnen. Een additionele taak voortkomend uit
resolutie 54 betreft het toezicht op de handhaving van het staakt-het-vuren.
Het verloop van de missie en het Nederlandse aandeel in
UNTSO
De Nederlandse deelname met waarnemers aan UNTSO begon in 1956.
Eerder al, van midden augustus tot 8 oktober 1948, had het Ministerie
van Oorlog voor personen vervoer vier De Havilland DH-89A Dominie-vliegtuigen
ter beschikking van UNTSO gesteld. Nederland raakte in 1956 min
of meer toevallig met waarnemers betrokken bij UNTSO. Enkele officieren
lazen in de krant dat UNTSO extra waarnemers zocht en meldden
zich vrijwillig aan bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het ministerie polste de VN die daarop Nederland op 22 mei 1956
officieel verzochten om twee officieren. De vrijwilligers kwamen
echter vanwege hun te hoge leeftijd en rang niet in aanmerking.
Buitenlandse Zaken benaderde vervolgens het Ministerie van Oorlog
met het verzoek toch twee officieren ter beschikking te stellen
die voldeden aan de VN-eisen wat betreft rang, leeftijd en niet-joodse
of -Arabische familiebanden. Minister van Oorlog C. Staf ging
na enige aarzeling overstag.
De eerste twee - ongewapende - waarnemers vertrokken op 7 juli
1956 voor de duur van een jaar naar het Midden-Oosten. De VN voorzagen
hen van een Jeepster wagoneer, uitgerust met een zend-ontvangstinstallatie.
Het was de waarnemers toegestaan na twee weken vrouwen kinderen
te laten overkomen. De twee Nederlandse waarnemers waren pas enkele
maanden aan de slag toen een van hen, kapitein J.A.Bor, tijdelijk
werd overgeplaatst naar UNEF-l om deze missie te helpen starten.
Daarmee was een precedent geschapen om UNTSO in de toekomst vaker
te gebruiken als 'uitzendbureau' voor VN-waarnemers. Zo zouden
Nederlandse UNTSO-waarnemers behalve aan UNEF-l, nog (tijdelijk)
worden uitgeleend aan UNOGIL (1958), UNIPOM (1965) en UNPROFOR
(1992).
Secretaris-generaal Hammarskjöld verzocht de Nederlandse
regering op 26 april 1958 om uitbreiding van het aantal waarnemers.
Zes officieren van de Koninklijke Landmacht (KL) stonden medio
juni gereed om af te reizen, toen ze te horen kregen dat hun bestemming
niet UNTSO maar UNOGIL zou worden. Met spoed wees minister Staf
twee officieren van het Korps Mariniers aan om het totale aantal
Nederlandse UNTSO-waarnemers toch nog op vier te brengen. Overigens
zouden vier UNOGILwaarnemers in december 1958 besluiten hun VN-tour
uit te dienen bij UNTSO, waarmee de totale Nederlandse deelname
aan UNTSO op acht kwam (vijf Koninklijke Landmacht en drie Koninklijke
Marine). Gedurende de jaren zestig werd het aantal waarnemers
in vier stappen uitgebreid tot vijftien. De Nederlandse regering
besloot op 21 december 1962, op verzoek van de secretaris-generaal,
twee extra waarnemers te sturen. Een half jaar later, op 2 juli
1963, stond de regering wederom welwillend tegenover een verzoek
om nog eens twee extra waarnemers te leveren. Tot dat moment vervulden
alle Nederlanders de functie van waarnemer. De regering achtte,
gezien het groeiende Nederlandse aandeel in UNTSO, de tijd rijp
om een hogere positie voor een Nederlandse officier te claimen.
Met succes: kolonel der mariniers W.A. van Heuven vervulde vanaf
17 juli 1963 het voorzitterschap van de Egypt-Israel Mixed Armistice
Commission (EIMAC), een functie die hij vervulde tot juni 1967
toen de Zesdaagse Oorlog uitbrak. Het aantal Nederlandse waarnemers
was in de tussentijd nogmaals verhoogd met twee officieren (per
13 juli 1965). De verdeling tussen landmacht, luchtmacht en marine
was nu 8:2:5. Het aantal van vijftien Nederlandse waarnemers zou
tot 1995 stabiel blijven. Daarnaast zou de Nederlandse regering
in de jaren zestig nog één
maal een extra UNTSO-bijdrage leveren. Op 11 juni 1967 stelde
de regering een Fokker F-27 Friendship van 334 Squadron van de
Koninklijke Luchtmacht (KLU), inclusief zeven bemanningsleden,
ter beschikking van de chef-staf van UNTSO, dit ter vervanging
van diens tijdens de Zesdaagse Oorlog verwoeste Dakota. De Fokker
Friendship werd op 19 november 1967 weer teruggetrokken.
Nederlanders bij de MAC'S
De eerste twee Nederlandse waarnemers waren in 1956 actief voor
EIMAC. Israël zegde de medewerking aan deze commissie echter
eenzijdig op na de Suezcrisis van oktober 1956. EIMAC verplaatste
daarop haar hoofdkwartier van El Auja naar Gaza. Egypte maakte
in de navolgende jaren wel gebruik van de diensten van EIMAC,
tot de Egyptische president Nasser in mei 1967 - kort voor het
begin van de Zesdaagse Oorlog - alle VN'ers in de Sinaï opdracht
gaf te vertrekken. Voor UNEF-I betekende dat het definitieve einde,
maar nog in juni 1967 keerde EIMAC al weer terug, ditmaal langs
het Suezkanaal. Egypte weigerde echter waarnemers uit - in zijn
ogen – niet neutrale landen toe te laten. Tot die landen
rekende Egypte ook Nederland, dat zich steeds een bondgenoot van
Israël had getoond. Omdat Israël tijdens de Zesdaagse
Oorlog heel Jeruzalem had veroverd en Jordanië stationering
van waarnemers langs de rivier de Jordaan weigerde, was een plaatsing
bij de in deze stad gelokaliseerde HKJIMAC eveneens niet langer
mogelijk. HKJIMAC zou een slapend bestaan leiden en door een Liaison
Office in de Jordaanse hoofdstad Amman (UNLOA) worden vervangen.
Het wegvallen van EIMAC en HKJIMAC betekende voor de Nederlandse
waarnemers dat alleen de beide bestandscommissies in het noorden,
ILMACen ISMAC,als plaatsingsmogelijkheden overbleven. Een belangrijke
taak was na de Zesdaagse Oorlog weggelegd voor ISMAC.Zij moest
de nieuwe, zeer omstreden bestandslijnen tussen Syrië en
Israël demarqueren en aan weerszijden een aantal observatieposten
inrichten. De zeven posten in Israël rapporteerden aan het
Tiberias Control Centre; de negen posten in Syrië aan het
hoofdkwartier in Damascus. (Het aantal posten zou in de loop van
de tijd variëren.) De Mixed Armistice Commission in Libanon,
ILMAC, werkte na de Zesdaagse Oorlog van 1967 gewoon door. De
commissie rapporteerde onder meer over het toenemende aantal acties
van Palestijnse guerrillastrijders, die vanuit Zuid-Libanon Israël
binnendrongen of beschoten. ILMAC bemande sinds 19 april 1972
een drietal observatieposten op Libanees grondgebied.
In de jaren na de Yom Kippoer-oorlog (oktober 1973) werden de
waarnemers ondergebracht in zogenoemde observer groups die ieder
onder operationele controle vielen van een van de nieuwe vredesmissies:
UNEF-II (ingesteld1973), UNDOF(ingesteld 1973) en UNIFIL (ingesteld
1978). Zo stuurde de commandant van UNEF-II de in de Observer
Group Sinai ondergebrachte EIMAC-waarnemers aan. Na de Camp-Davidakkoorden
tussen Egypte en Israël, getekend op 26 maart 1979, verviel
de bestaansgrond voor zowel UNEF-II als EIMAC. Op verzoek van
Egypte is EIMAC toch gecontinueerd als Observer Group Egypt. Tevens
bevindt zich in Gaza een Liaison Office (UNLOG).Op de Golan-hoogvlakte,
waar ISMAC actief was, kwam er na 1973 een tweede vredesoperatie
bij, UNDOF. Ook hier werden de UNTSO-waarnemers door de commandant
van de nieuwe operatie aangestuurd en ook hier werden de waarnemers
gereorganiseerd in een observer group, ditmaal met de toevoeging
'Golan' (OGG). Na de oprichting van UNIFIL in maart 1979 organiseerden
de waarnemers in Zuid-Libanon zich in de Observer Group Lebanon
(OGL) met als thuisbasis Nahariya. Ze worden aangestuurd door
de UNIFIL-commandant. OGL bemant sindsdien vijf observatieposten
en levert observatieteams voor de steden Marjayoûn, Metulla
en Tyrus en het Chateau de Beaufort.
Het hoofdkwartier van ILMAC werd in 1979 gereorganiseerd tot het
Liaison Office in
Beirut (UNLOB).In augustus 1982 breidde UNTSO dit kantoor uit
vanwege de Israëlische inval in Zuid-Libanon in juni 1982
en hernoemde UNLOB tot Observer Group Beirut (OGB). Medio 1992
werd UNTSO in een aantal opzichten gereorganiseerd. De OGB werd
verkleind en opnieuw UNLOB gedoopt. Het aantal waarnemers binnen
UNTSO verminderde met een kwart tot 221 personen. In juni 1992
vertrokken enkele waarnemers, onder wie twee Nederlanders, als
kwartiermakers naar de luchthaven van Sarajevo om UNPROFOR op
weg te helpen. Het Nederlandse aandeel in UNTSO liep in de jaren
negentig terug: eerst naar dertien per 1 december 1995 en sinds
11 november 1996 tot elf, plus periodiek één staffunctionaris.
De verdeling tussen landmacht, luchtmacht en marine wijzigde zich
van 7:3:5 (vóór 1995) in 5:3:3.
Bron: Boek Van Korea tot Kosovo